Nieuws
Bijna een derde van medewerkers bij FGW ervaart ongewenst gedrag
Bijna dertig procent van de medewerkers bij Geesteswetenschappen heeft onlangs te maken gehad met intimidatie, pesten of discriminatie. Dat is fors meer dan in 2022, toen ongeveer twintig procent daarvan melding maakte. Ook blijft de werkdruk onverminderd hoog.
Sebastiaan van Loosbroek
donderdag 20 november 2025

Dat blijkt uit het werkbelevingsonderzoek 2025 onder medewerkers van de faculteit Geesteswetenschappen.

De zogenoemde Welliba-vragenlijst werd eind april van dit jaar verspreid onder alle medewerkers van de universiteit en meet hoe zij denken over hun welzijn, fysieke en psychische veiligheid, werk-privébalans, (samenwerking met) collega’s en ontwikkelmogelijkheden. De resultaten zijn ook voor elke faculteit afzonderlijk geanalyseerd. Onlangs besprak de faculteit Geesteswetenschappen de uitkomsten in de faculteitsraad.

De meest opvallende uitkomst van het onderzoek is dat er veel meer meldingen zijn gedaan van ongewenst gedrag dan drie jaar geleden. Zo gaven 99 medewerkers (28 procent) aan onlangs bij zichzelf of collega’s te maken te hebben gehad met pesten, intimidatie of discriminatie.

Dat is niet alleen meer dan het universiteitsbrede percentage (24 procent), maar ook beduidend meer dan in 2022: toen ervoer 18 procent van de Geesteswetenschappers ongewenst gedrag en was 23 procent getuige van ongewenst gedrag richting collega’s.

Pesten

Veruit de meeste respondenten (68) hebben (in)direct te maken gehad met pestgedrag, 39 personen meldden intimidatie en 38 discriminatie. Die laatste groep wordt het meest gediscrimineerd op basis van hun geslacht (50 procent), nationaliteit (27 procent) en ras (32 procent). Ook leeftijd (24 procent) en politieke voorkeur (13) zijn redenen.

Kanttekening: 84 procent van de respondenten die te maken had met discriminatie gaf aan dat dit niet stelselmatig gebeurde maar enkele keren of eenmalig. Ongeveer 8 procent zegt het maandelijks mee te maken en nog eens 8 procent zelfs wekelijks of dagelijks. Het ongewenste gedrag vindt voornamelijk plaats door collega’s, maar ook door leidinggevenden en studenten.

Een op de vijf medewerkers heeft geen idee hoe de vertrouwenspersoon kan worden benaderd

Uit het onderzoek blijkt ook welke factoren de kans op ongewenst gedrag vergroten. Zo zegt 21 procent van de respondenten het helemaal oneens te zijn met de stelling dat problemen en moeilijke kwesties in het team gemakkelijk ter sprake kunnen worden gebracht en zegt meer dan de helft dat er zelden of nooit wordt besproken hoe personeel moet omgaan met grensoverschrijdend gedrag.

Een op de vijf medewerkers heeft geen idee hoe en wanneer de vertrouwenspersoon kan worden benaderd, een kwart vindt dat de aanpak van daders slecht is geregeld, en 21 procent vindt dat nazorg slecht is geregeld. Ook ziet een substantieel deel van de medewerkers (29 procent) de wetenschappelijke en prestatiegerichte cultuur als belangrijke oorzaak.

Training

Ook opvallend: ruim 60  procent geeft aan geen training te krijgen in het omgaan met ongewenst gedrag. Universiteitsbreed is dit zelfs - alle active bystander-trainingen ten spijt - 70 procent. Een pijnlijk cijfer, wetende dat het college van bestuur het bevorderen van sociale veiligheid al jaren als een belangrijke prioriteit stelt.

‘Iedere vorm van ongewenst gedrag kan verstrekkende gevolgen hebben voor de mentale en fysieke gezondheid, daarom wordt elke vorm van ongewenst gedrag aangemerkt als een grote risicofactor voor de psychosociale arbeidsbelasting op de werkvloer’, schrijven de onderzoekers.

Dan is er nog de werkbelasting. Bijna de helft (47 procent) van de respondenten zegt vaak of altijd een hoge werkdruk en ‘weinig innerlijke rust en kalmte’ te ervaren, zowel door de werkhoeveelheid als de werkinhoud en de beschikbare tijd. Ook vinden medewerkers dat er weinig mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling zijn. 

‘De aanpak van sociale veiligheid wordt gezien als een nice to have’

Wel zijn ze positief over de mate van autonomie (kiezen van eigen aanpak, methode en doelen) en flexibiliteit (locatie, vrije dagen en het rooster) in hun werk. Ook voelen ze de ruimte om fouten te mogen maken.

Andere positieve resultaten zijn onder meer het lage verloop- en verzuimcijfer, fysiek welzijn en de goede relaties met collega’s en leidinggevenden.

De faculteitsraad uitte onlangs zorgen over de problematiek. ‘Naar mijn mening wordt de aanpak van sociale veiligheid gezien als een nice to have en niet een need to have’, zei raadslid Arnout van Ree. ‘En hoe gaan we de werkdruk aanpakken als we straks alleen maar minder personeel hebben? Die zal alleen maar toenemen.’

Ook wees hij erop dat het lage verzuimcijfer weleens zou kunnen komen doordat medewerkers zich niet meer durven ziek te melden ‘omdat ze hun collega’s dan opzadelen met nog meer werk’.

‘Wij delen die zorgen’, reageerde bestuurslid Saskia Goedhard. ‘We zijn met de instituten in gesprek over de ervaren werklast en werkdruk en kijken hoe we die gelijker kunnen trekken. Sommige medewerkers geven bijvoorbeeld meer onderwijs dan volgens de normen de bedoeling is. Daarnaast zijn we ook hard bezig om het aantal vakken te reduceren.’

‘Maar we reduceren ook de staf significant’, bracht Van Ree daar tegenin. ‘Er kan ook een punt komen dat we niet genoeg personeel meer hebben om de vakken die er overblijven nog te doceren.’