Wie achter in een studiezaal op de eerste verdieping van de UB ooit twee onopvallende deuren heeft gezien, is zonder het misschien te weten langs een plek gelopen waar uniek onderzoek wordt verricht. Achter die deuren liggen de kantoortjes van het Papyrologisch Instituut, het enige van zijn soort in Nederland.
Hier bestudeert een select clubje wetenschappers papyri, eeuwenoude tekstfragmenten geschreven op papier gemaakt van Egyptisch riet. Door het warme en droge klimaat van Egypte zijn de papyri ontzettend goed bewaard gebleven.
‘Dit soort bronnen heb je voor geen enkel ander gebied in de oudheid’, vertelt Cisca Hoogendijk, universitair docent Griekse papyrologie, die al 35 jaar bij het instituut werkt. ‘Als je iets wil weten uit het Romeinse rijk, en je wil details, moet je bij onze Egyptische teksten zijn.’
De collectie van het instituut – eigendom van een aparte stichting, niet van de UB of universiteit – bevat in totaal zo’n duizend stukken. Dat varieert van complete teksten tot kleine fragmenten met maar een paar woorden. De meeste zijn in het Grieks, maar er zitten ook paar teksten bij in een van de andere schriften die in Egypte gebruikt werden, zoals het demotisch en hiëratisch.
‘Toen ik met abnormaal-hiëratisch begon waren er maar twee mensen ter wereld die erover publiceerden: een collega van mij en ik’, vertelt universitair docent Demotische papyrologie Koen Donker van Heel, de andere vaste medewerker van het instituut. ‘Abnormaal-hiëratisch is een cursief schrift dat in het eerste millennium voor Christus in het zuiden van Egypte werd gebruikt. Het lastige van dit schrift is dat het voortbouwt op iets dan 500 jaar eerder gebruikt werd. Alsof onze notaris schrijft in 15e-eeuws Nederlands.’
Het abnormaal-hiëratisch is uiteindelijk overvleugeld door het praktischere demotische schrift uit het noorden van Egypte en raakte in de vergetelheid. Donker van Heel: ‘Dit kun je nu wereldwijd alleen in Leiden studeren. Supercool.’
Het ontcijferen van een papyrus is een nauwgezet werk. Op Hoogendijks bureau ligt een vergrootglas met ingebouwde lamp, op de computer staan foto’s met hoge resolutie. Bij het analyseren van de teksten komt meer kijken dan alleen voorlezen. De papyri, die vaak meer dan 2000 jaar oud zijn, zijn in veel gevallen incompleet, slordig geschreven of in een obscuur schrift.
Als voorbeeld pakt Hoogendijk een stuk papyrus uit een doos. ‘Dit is ook Grieks, maar dan ontzettend cursief. Hier hebben we met twee mensen op zitten zwoegen en we kunnen nog steeds niet ieder woord lezen. Maar ik wil alles weten over die wereld. Wat ze deden, waarom ze het deden. Daarom doe ik dit werk.’
‘De mensen in die tijd waren net zoals wij’, vult Donker van Heel aan. ‘Er zaten aardige mensen tussen, er zaten rotzakken tussen. Als je de juridische bronnen leest komt er toch een beeld tevoorschijn van hoe iemand geweest zou kunnen zijn. Als je in iemands archief vier scheidingsaktes vindt, dan weet je: dat was een lul.’
Hoogendijk: ‘We zien teksten van verliefde mensen die schrijven: “Ik wou dat ik kon vliegen zodat ik sneller bij je was.” En in het archief van dezelfde persoon vind je een rekening voor boeken voor zijn dochtertje of een kip voor de leraar. Op die manier gaat het leven.’
Ook masterstudent egyptologie Cheyenne Cozijnsen (24) raakte gefascineerd door de oude teksten. Voor haar studie is ze bezig met onderzoek naar een spookverhaal uit de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden. ‘Het is een nogal fragmentarische papyrus, en ook in een lastig handschrift. Het verhaal gaat over een meisje en een geest, maar ik heb nog niet helemaal ontdekt wat de clou is. Er worden verschillende goden genoemd en spreuken uitgesproken.’
In de kast van het kantoortje staat een reeks kanariegele boeken, de Papyrologica Lugduno-Batava, het gepubliceerde werk van Leidse papyrologen over de afgelopen decennia. Voor een papyroloog is het werk aan een tekst pas echt af als het netjes uitgegeven in een boek staat, met een vertaling en interpretatie, commentaar over het handschrift, en het liefst ook nog een kleurenfoto en beschrijving van de archeologische context waarin de papyrus is gevonden.
De oplage van de Papyrologica is een stuk kleiner dan vroeger, het werk wordt on demand gedrukt. De uitgever richt zich vooral op bibliotheken die een naslagwerk willen hebben. Toch gaat het werk aan de aankomende veertigste editie stug door. ’Er zullen altijd papyrologen zijn die in de kantlijn willen schrijven’, zegt Koen Donker van Heel.
Is het met alle moderne middelen niet makkelijker om digitale foto’s van de papyri simpelweg online beschikbaar te maken? Cisca Hoogendijk lijkt haast geschokt door dat idee: ‘Je kan toch niet alleen het beeld beschikbaar maken? Dat iemand anders dan een jaar bezig is om te kijken wat erop staat? Dat kán niet. De laag informatie die een editie toevoegt, is nodig om het te kunnen begrijpen, ook voor andere papyrologen. Zo’n tekst lees je echt niet zo eventjes. Je moet alles helder uitleggen. Als je grootmoeder de publicatie niet kan begrijpen dan heb je het niet goed gedaan.’
Vanwege corona heeft Cozijnsen nog niet de kans gehad de papyri in het echt te zien, maar dat staat wel op de planning: ‘Dat ik hier met ongepubliceerd materiaal kan werken is een buitenkansje. Het kost veel zweet en tranen om een tekst te ontcijferen en soms wil je het van je afgooien. Maar het is zo intrigerend, ik blijf erbij terugkomen.’
’Voor de papyrologen is er de komende jaren nog genoeg werk te verrichten. Sinds Europese archeologen in de negentiende eeuw zijn begonnen met opgravingen in Egypte zijn er tussen de een en twee miljoen papyri gevonden. Het merendeel daarvan is in Grieks, waarvan er de afgelopen eeuw zo’n 75.000 zijn gepubliceerd.
En er komen nog altijd nieuwe teksten uit de grond. Bij een opgraving in Athribis in Egypte vinden archeologen elk jaar zo’n 1500 ostraka, beschreven potscherven. ‘Voor 99 procent zullen dat belastingkwitanties zijn, dat is stomvervelend werk om uit te zoeken’, vertelt Donker van Heel. ‘Meneer die-en-die heeft zoveel zilver gebracht voor de zoutbelasting. En dat dan 1500 keer. Die scherven bestuderen kost je drie jaar fulltime werk. Uiteindelijk zie je patronen ontstaan en daar ben ik wel gevoelig voor.’
Ondanks de grote hoeveelheid werk die nog te verrichten is lijkt de ruimte voor papyrologen in Leiden te krimpen. De ruime overlegkamer in de UB moest in 2013 plaatsmaken voor meer studieplekken. Het instituut huist nu in twee kleine kantoortjes. Alle boeken mochten gelukkig wel om de hoek blijven staan.
Hoogendijk kan de invloed van haar werk relativeren: ‘Hoe belangrijk is het dat we een lijst met landbouwapparaten uit Egypte in de tweede eeuw na Christus publiceren? Je moet daarin wel reëel blijven. Maar je moet het ook niet als hobbyisme zien, onze teksten zijn een serieuze bron voor de oude geschiedenis. Ik kan er mee leven dat het een klein vak is, maar niet dat het steeds kleiner wordt. Toen ik begon te studeren werkten hier zeven mensen. Nu zijn het Koen en ik, en een student-assistent.’
Toch heeft Hoogendijk vertrouwen in de toekomst: ‘Er moet een papyroloog Grieks zijn om de colleges te geven en de collectie te beheren. Ik heb goede hoop dat er wel een opvolger gaat komen.’