Buiten- en beurspromovendi die na 1 september aan hun promotietraject beginnen aan de faculteit Geesteswetenschappen, moeten daarvoor gaan betalen. Voor buitenpromovendi (die promoveren in hun eigen tijd naast een baan) is dat 400 euro per jaar. Willen zij een werkplek op de universiteit, wordt dat bedrag fors hoger: 2800 euro. Beurspromovendi (internationale promovendi die worden gefinancierd door beursverstrekkers uit het land van herkomst) betalen straks ook jaarlijks 2800 euro. Werknemerpromovendi, die een arbeidscontract hebben bij de universiteit, betalen alleen een fee – die van 400 euro – als zij meer dan een jaar uitlopen. De faculteit mag dat doen, omdat deze promovendi op dat moment niet meer in dienst zijn van de universiteit maar in de categorie van buitenpromovendus vallen. Promovendi die nu al bezig zijn met hun PhD en bij een instituut werken dat nog geen fee hanteerde, hoeven de komende vier jaar nog niets te betalen.
Afgelopen najaar stemde de faculteitsraad in met het plan. Ook sommige instituten bij Rechten hanteren een fee voor buitenpromovendi en tevens de faculteit Archeologie overweegt een fee in te voeren.
Een van de redenen voor de heffing is om de ongelijkheid op de faculteit weg te nemen, legt directeur van Graduate School of Humanities Marian Klamer uit. De instituten geschiedenis, Leiden University Centre for Linguistics en Leiden Institute for Area Studies hanteerden namelijk al fees, terwijl promovendi elders op de faculteit niets hoefden te betalen.
Een andere reden voor de fees is om promovendi hun traject sneller te laten afronden, staat in een memo. Promovendibegeleiding kost veel tijd en geld, evenals de administratie en registratie. Dat laatste is vooral een probleem bij buitenpromovendi, waar de faculteit er bovenmatig veel van heeft en die vaak lang over een promotietraject doen.
‘In 2021 was 67 procent van de 650 promovendi buitenpromovendus’, zegt Klamer. ‘Een aanzienlijk deel van hen is al acht tot vijftien jaar bezig. De instituten hebben het vermoeden dat een deel van hen het nooit gaat afmaken. Zij leggen jaar na jaar een claim op de administratie, terwijl ze niets meer doen. En: ze drukken het promotierendement. Iets wat van belang is bij visitaties en dus nadelig is voor onze faculteit. Die fee is dus ook een signaal om hen er bewust van te maken dat hun registratie geld kost. Als zij de fee niet willen betalen omdat ze hun promotie toch niet afmaken, schrijf je dan uit.’
In een mail aan de promovendi staat opgesomd wat er van de fee wordt betaald: onder meer een ULCN-account, bibliotheekpas, verplichte trainingen, visakosten en registratiekosten. Maar: dit kregen promovendi altijd al. Levert het hen ook nog iets op? Nee, is het korte antwoord. ‘We laten hiermee zien dat dit de kosten zijn die voor jou worden gemaakt’, legt Klamer uit. ‘En dan zit de begeleidingstijd er nog niet eens in.’
Maar een faculteit als W&N vraagt bijvoorbeeld geen fees. Hoe eerlijk is dat? ‘Iedere promovendus levert 83.000 euro op’, legt Klamer uit. ‘Maar terwijl bij W&N bijna 100 procent van dat geld naar de instituten gaat, is dat bij ons maar 34.000 euro. Nog eens 15.000 euro gaat naar de faculteit en de resterende 34.000 naar de universiteit. Dat is beleid van de universiteit zelf. Als je kijkt hoeveel uur aan begeleiding een instituut van die 34.000 euro kan betalen over het gehele promotietraject, nog los van de werkplek, dan is het heel simpel: wij leggen erop toe. Die fee is dus een klein stapje om dat gat te dichten, maar het is echt niet kostendekkend. Promovendi die hier al die jaren niet voor hebben hoeven betalen, zijn eigenlijk de lucky guys. De kosten en baten zijn uit balans.’
Daar komt bij dat de geesteswetenschappen ook door de overheid worden benadeeld. ‘De grote potten geld gaan naar de medische faculteit en wiskunde en natuurkunde. Dat vindt men blijkbaar relevanter. En dan krijgen we ook nog minder geld per student. Alles bij elkaar is dat heel scheef.’
Vreest de faculteit niet dat de fee leidt tot minder promovendi? ‘Bij de instituten die al een fee hanteerden, was het effect nul komma nul’, reageert Klamer. ‘Die 2800 euro voor beurspromovendi hoeven zij niet zelf te betalen, dat betaalt hun beursverstrekker. Er zijn geen aanwijzingen dat zij zich hierdoor laten tegenhouden. En die fee van 400 euro voor buitenpromovendi blijkt ook goed te betalen, want in al die jaren is het maar één keer voorgekomen dat we het hebben kwijtgescholden. Het blijft overigens mogelijk om een vrijstelling te krijgen, die is aan te vragen bij het managementteam van je instituut.’
Maar voor buitenpromovendi die graag een eigen werkplek op de universiteit willen, wordt de fee maar liefst 2800 euro. Die moet dan wél uit eigen zak worden betaald. ‘Het niet hebben van een werkplek op de universiteit houdt je niet tegen onderzoek te doen’, aldus Klamer. ‘Ze kunnen ook in de bibliotheek of thuis werken. Sommige instituten hebben überhaupt geen plek voor buitenpromovendi, want we zitten zelf al heel krap.’
Kritiek
Er is kritiek op de invoering van de fee. Universiteitsraadslid Max van Haastrecht van personeelspartij PhDoc: ‘Dit lijkt me geen goede strategie om mensen aan je universiteit te binden. Er is al heel veel financiële stress en onzekerheid onder promovendi.’
Ook denkt hij dat het opleggen van een fee niet de manier is om promovendi sneller door het traject heen te laten gaan. ‘Dit kan nooit alleen de verantwoordelijkheid zijn van de PhD zelf. Kijk liever met diegene hoe het binnen de tijd kan worden afgerond en leg niet de complete financiële verantwoordelijkheid bij de promovendus.’
Lotte Weedage van Promovendi Netwerk Nederland is het daarmee eens. ‘Het ligt vaak niet aan de promovendus dat ze niet binnen de tijd een proefschrift kunnen schrijven. Het kan liggen aan de promotor, ziekte, zwangerschap of ander externe factoren. Het is een beetje gek dat de promovendus dan moet betalen.’
Ook vindt Van Haastrecht het hoge tarief voor buitenpromovendi die een eigen werkplek willen, onacceptabel. ‘Een werkplek is de basis voor werken aan de universiteit. Dit uit eigen zak betalen is heel veel geld.’
Bovendien vindt hij het ‘wringen’ dat buitenpromovendi op de universiteit geen stemrecht en kiesrecht hebben (zie kader), maar wel een fee moeten betalen. ‘Je legt ze wel iets op maar geeft ze geen zeggenschap. Ze hebben dus geen invloed gehad op de besluitvorming hierover.’
Buiten- en beurspromovendi krijgen geen kiesrecht omdat ze daardoor juridisch mogelijk als personeel zouden kunnen worden gezien en bij de rechter een arbeidsovereenkomst kunnen afdwingen.
Dat antwoordde het college van bestuur maandag op vragen van de universiteitsraad. Volgens het college brengt kiesrecht voor beurs- en buitenpromovendi te veel risico’s met zich mee.
Als ze daardoor een arbeidsovereenkomst zouden kunnen afdwingen, zijn de gevolgen groot. De universiteit moet dan achterstallig loon, achterstallige werkgeverslasten en ontslagbescherming gaan betalen.
Rector Hester Bijl zei het ‘jammer’ te vinden dat de promovendi geen stemrecht krijgen. ‘Wij horen graag van de raad wat we kunnen doen om hen meer invloed te geven.’
Volgens Max van Haastrecht van personeelspartij PhDoc was dat heel simpel: ‘Kiesrecht toekennen.’ Hij wilde meer uitleg van het college over waarom dat niet wenselijk is.
‘Als ik kijk naar de cumulatie van bepaalde besluiten met betrekking tot beurs- en buitenpromovendi is dat op dit moment niet mogelijk’, reageerde Bijl ietwat cryptisch. Van Haastrecht: ‘Aan de Universiteit Utrecht en Tilburg University hebben beurspromovendi bijvoorbeeld kiesrecht. Het is raar dat dat in Leiden niet kan. Zijn de beurspromovendi daar anders?’
Bijl liet weten dat er verschillen zijn. In Leiden kunnen beurspromovendi uit het buitenland die niet voldoen aan de inkomensnorm van de Immigratie- en Naturalisatiedienst een top-up beurs krijgen van de universiteit om hun inkomen aan te vullen. ‘Ik denk dat ze die aan andere universiteiten niet ontvangen.’ Door onder andere deze maatregel is er een juridische ‘casus te maken’ dat zij een arbeidsovereenkomst met de universiteit hebben. Het verlenen van stemrecht zou die claim versterken.
De uitleg van het college over de beurs deed Van Haastrecht enigszins duizelen. ‘Ik begrijp niet wat dat besluit ermee te maken heeft.’ ‘Ik ken niet de hele casus maar Utrecht heeft bijvoorbeeld geen top-ups’, reageerde Bijl.
Van Haastrecht was nog niet overtuigd. ‘In eerdere argumentatie van het college kwamen die top-ups helemaal niet naar voren. Toen we vorig jaar die regeling nog niet hadden, was stemrecht wel mogelijk geweest?’ ‘Dan was het makkelijker geweest, ja’, erkende Bijl.
De raad en het college gaan nu op zoek naar een andere manier om de invloed van buiten- en beurspromovendi op de medezeggenschap toch te vergroten.
Vincent Bongers