Columns & opinie
Column: Bildung
donderdag 8 maart 2018

Het is een verleidelijke overweging dat culturele en intellectuele verfijning de afgrond van de menselijke natuur kan overbruggen. Raymond Asquith, een veelbelovend jurist, zoon van een Britse premier, poogde de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog met poëzie te beantwoorden: Why not in the last resort // Versify the Train Report?

Dit idee is geworteld in een romantische traditie (After all the thing’s been done; // Goethe was a bloody Hun); pianist en muziekpedagoog Edwin Fischer benadrukte nog in een oorspronkelijk in 1945 geschreven boek de ethisch-morele kracht van Beethovens sonates, omdat die gevormd waren door weerstand tegen driften en goedkope effecten. Stemmen uit een vergane wereld: Asquith sneuvelde in 1916 aan het Somme-front, waar het oude Europa al grotendeels ten onder ging.

Bij menigeen op de moderne universiteit die zichzelf met geschreeuw, gebaren of graaierij breed maakt, mis ik zo’n brille, overzicht en ruimdenkendheid. Dat te kweken is – ik doe een beroep op mijn genetische donkerbosdiepzinnigheid en intuïtie als moedertaalspreker – de essentie van het herrezen concept Bildung, ook zonder notulen in sonnetvorm.

Humboldt, die dit filosofisch-antropologische begrip omzette in een politiek programma, wilde echter geen opleidingen Algemene Studies, Global Vagueness of Interdisciplinary Whatever, hij ging een corrupt onderwijsbestel te lijf door talen, wiskunde en geschiedenis als fundament van alle specialistische kennis vast te stellen.

Toch leidt eruditie niet vanzelf tot voorbeeldig handelen, niet eens in mijn vak. Neem Johannes Pohl (1904-1960), een hebraïcus, bibliothecaris en afvallige priester met twee doctorstitels (maar waardeloze publicaties) die na studies in Bonn, Rome en Jeruzalem als wetenschapper mislukte, trouwde, de nieuwe tijd omhelsde, antisemitische propagandastukjes schreef en Alfred Rosenbergs cultuurideologen adviseerde.

Uit dienstbaar opportunisme ondersteunde hij de plundering van joodse boekencollecties in bezette landen. Zodra hij arriveerde en zijn leren handschoenen uittrok, kwamen de nobele vingers – op foto’s goed te zien – van een geleerde tevoorschijn. Nauwkeurig taxeerde hij de gevonden drukken en handschriften, bepaalde de kopstukken, die beslist geroofd moesten worden, deed zijn uniformmantel weer aan en ging ervandoor. Na de oorlog werkte hij bij het Duitse Groene Boekje, als taalnazi.

Een gerijpte vorm van parate, uitgebreide feitenkennis fungeert evenwel als remedie tegen bekrompenheid, mits er houding achter zit en niet slechts de losse weetjes waarmee narcistische kletskousen, die niets memorabels te vertellen hebben, opscheppen om hun middelmaat te camoufleren.

Ook een filoloog als ik doet in wezen niets anders dan dingen opzoeken; die moeten uiteindelijk wel tot orde, samenhang en een rijke inwendige wereld leiden. Bildung is geen alternatief voor specialisatie maar stijgt op uit het ontzag voor waardevolle en dus moeilijke onderwerpen, die liefde, permanente toewijding en synthese door oordeelskracht vergen, net als het leren van een instrument of een kunst.

Het bewuste dagelijkse contact ermee voedt geleidelijk een oriënterend vermogen om de eigen potentie en beperkingen in te zien, zelfstandig een individuele, beargumenteerde positie in de sociale en culturele omgeving te kiezen en als persoonlijkheid met open ogen en een stabiel waardesysteem door het leven te gaan. Deze ruimte ontstaat pas als men het intensieve meer waardeert dan het extensieve. Een diepgaande uiteenzetting met scherp geselecteerde, gezaghebbende boeken bevordert de vorming van studenten duurzamer dan presentatietrucs en ‘lekker brede’ (zoals een onderwijsbestuurder het ooit tegen mij verwoordde, mogelijk denkend aan een kolossale zwartleren managerzitbank) inleidingscolleges over totaal uiteenlopende thema’s.

Mijn leermeester Klaus Beyer (1929-2014) was de volmaakte belichaming van de oude universiteit. De kern van zijn levenswerk, de reconstructie van de authentieke uitspraak en grammatica van het premoderne Aramees ondanks een volstrekt ambigu schrift, vertoont het allerhoogste specialisatiegehalte. Daarvoor moet men álles onderzoeken: foto’s van inscripties en manuscripten; spelfouten, leenwoorden en zeldzame nevenvormen; achterliggende schrijftradities in wisselende politieke en culturele kaders.

Als executeur zag ik zijn zeeën van aantekeningen – en zijn vele integere adviezen. Daarnaast kende hij Goethes Faust, de Wagner-libretti, talloze gedichten, de Arabische sterrennamen en de principes van de natuurkunde uit zijn hoofd en identificeerde bij concerten zelfs obscure toegiften. Wie dat kan, is ook als chroniqueur van de Aramese klankwetten onvoorwaardelijk serieus te nemen.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde