Wetenschap
't Clubje: 'Weggooien is natuurlijk zonde'
woensdag 20 januari 2016
© Naturalis/Rebecca Reurslag

Steven van der Mije: ‘Wij worden gebeld als er een grotere walvissoort strandt, zoals een vinvis, potvis of bultrug.’

Pepijn Kamminga: ‘Rijkswaterstaat vraagt ons om het strand weer schoon te maken. Maar het is natuurlijk zonde om zo’n hele walvis weg te gooien. Daarom nemen we het skelet mee om te prepareren, en weefselsamples voor DNA-onderzoek.’

Van der Mije: ‘Wat overblijft gaat naar een verbrandingsoven, en wordt omgezet in elektriciteit.’

Ronald de Ruiter: ‘Dat er vijf potvissen tegelijk stranden is wel uniek. Omdat ze levend waren gestrand waren ze nog behoorlijk vers. Als walvissen twee weken op zee hebben gedreven kan het behoorlijk stinken.’

Van der Mije: ‘We beginnen met de buitenkant. We nemen de maten op en controleren op parasieten. Dan moet toch het eerste mes erin. Tijdens het rottingsproces ontstaat gas, dus hij moet worden doorgeprikt.’

Kamminga: ‘Anders kan hij ontploffen.’

De Ruiter: ‘Dat vinden wij ook wel stinken, maar na vijf minuten ben je eraan gewend. Als je het publiek met zakdoeken voor de mond ziet toekijken, denk je: “Zo erg is het toch ook weer niet?”’

Kamminga: ‘Zodra ergens walvisblubber op zit, trekt de geur erin. Of je ’s avonds nog naar een feestje kunt? Mijn vriendin vindt van niet.’

Karen van Dorp: ‘Voor sommige dingen haal ik echt mijn neus wel op, maar niet voor een rotte walvis. Mijn interesse overheerst alles. Ik heb wel speciale walvisthermokleding, die doe ik niet meer aan op wintersport. En ik heb al zoveel rugzakken weg moeten gooien, dat ik tegenwoordig plastic tasjes meeneem.’

Kamminga: ‘Een deel van het team gaat snijden, een ander deel faciliteert. Sommigen staan tot hun kin in de smurrie. Dan heb je iemand nodig die je tijdens de lunchpauze een schoon broodje voert, of die de walvisspetters uit je oog haalt.’

De Ruiter: ‘Het is zwaar werk. De buitenste speklaag is twintig centimeter dik. Het is koud en je handen verkrampen.’

Kamminga: ‘De blubber is dik en taai. We werken met vlijmscherpe messen. Er is tijdsdruk, dus je gaat maar door. We snijden de walvis op in stukken van twintig of dertig kilo. Als je die weg moet slepen is dat toch een aanslag op je lichaam. Het is een sectiepracticum XXL.’

Becky Desjardins: ‘Aan het eind van zo’n dag voel ik me achthonderd jaar oud. Ik vind het leuk, maar ik prepareer liever kleine vogeltjes.’

Van Dorp: ‘Ik voel me bevoorrecht dat ik dit mag doen, maar het grijpt me ook aan. Soms is er kritiek, zoals bij walvis Johanna.’

De Ruiter: ‘Wij moesten zelf maar een spuitje krijgen. Iedereen had er wel een mening over.’

Kamminga: ‘Sommige mensen denken dat wij als een soort gieren zitten te wachten tot levend gestrande walvissen dood gaan. Of dat we er geld aan verdienen. Onzin natuurlijk.’

Van der Mije: ‘Wij zien ze ook liever rondzwemmen. Maar mochten ze toch dood zijn, dan zijn we blij dat we er nog iets mee kunnen. Soms kom je bijzondere dingen tegen. In een dwergvinvis in Harlingen vonden we ineens een foetus.’

Door Petra Meijer