Achtergrond
Happy ending speciaal
P.F. Thomése is dit semester gastschrijver aan de Leidse universiteit. Mare vroeg hem of hij met zijn goede vriend en romanpersonage J. Kessels (bekend uit de verhalenbundel Greatest Hits en J. Kessels: The Novel) wilde onderduiken in het studentenleven. Goed idee, vonden ze. Maar eerst even een bodempje leggen bij de Chinees.
woensdag 28 september 2011
© Michiel Walrave

Sunshine Paradise, stond er in rode letters op het raam, tussen de vertrouwde onleesbare karaktertekens. Volgens mij kon je er geen bami krijgen, maar J. Kessels was onvermurwbaar. ‘Ik moet de eerste Chinees nog tegenkomen die geen goeie bak bami weet te bakken.’

Hij ging het smerige tentje binnen en ik kon niets anders doen dan hem volgen. Als het op Chinezen aankwam, kon je mijn vriend weinig wijsmaken.

Binnen rook het naar zalf, en er hing ook een lucht die ik liever niet wilde thuisbrengen.

J. Kessels liep meteen door naar achteren, ik zag hem met zijn boodschappentas vol zojuist gekochte elpees achter het kralengordijn verdwijnen. Zelf werd ik afgeleid door het bed dat midden in de winkelruimte (of wat was het?) stond opgesteld. Een soort operatiebed. Er lag alleen een dun matrasje op, dat gedekt was, om het zo te zeggen, met een vaalwit laken en een badhanddoek, wat ik voor een restaurant nogal atypisch vond, zelfs wanneer het een simpel afhaalrestaurant betrof waar je in principe alles kon verwachten.

Ik had wel eens gekkere dingen meegemaakt, dat was waar. Daarom ging ook ik in vertrouwen door het kralengordijn naar achteren.

Het was een bijzonder kleine ruimte, zonder raam of andere opening. We konden er nauwelijks met zijn tweeën in. Het leek me een kantoortje of iets dergelijks, in ieder geval geen eetgelegenheid.

Maar volgens J. Kessels kon ik mij daarin wel eens vergissen. Chinezen waren rare lui, daar moest je volgens hem niet te gauw van opkijken. Rustig gaan zitten, was daarom zijn devies, dan zagen we vanzelf wel wat er ging gebeuren. We konden immers altijd nog weggaan, en gingen we niet zelf, dan gooide een ander ons er wel uit.

Het was een wijsheid van niks, maar ze werkte wel, en dat was meer dan je van de meeste wijsheden kon zeggen.

Inmiddels was J. Kessels zonder een spoor van aarzeling aan een piepklein tafeltje of burootje gaan zitten. Hij liet een bierscheet, meende ik, en stak vergenoegd zijn welverdiende sigaret op.

Zelf had ik langzamerhand ook trek gekregen in zo’n stevig bord dampende bami goreng speciaal met kipsaté, pindasaus en bier. Even een stevige bodem leggen. Je wist maar nooit waar je die voor nodig had.

Er was in het achterafkamertje weinig ruimte, toch slaagde J. Kessels erin de tweedehands country&westernplaten die hij vanmiddag op de kop had getikt, voor zich uit te spreiden en ze met zijn kennersoog zorgvuldig te bestuderen. Bij de introductie van de cd-speler had hij rücksichtlos zijn hele platenverzameling van de hand gedaan, maar inmiddels was hij weer teruggekeerd naar de klassieke pick-up, en kocht nu stukje bij beetje zijn verdwenen verzameling terug. ‘Ik handel nu met de kennis van toen,’ verklaarde hij. In de meeste levens werd het alleen maar later en later, bij J. Kessels echter niet. Daar stond de klok niet alleen stil, hij liep ook nog eens achteruit. Aan zijn verkreukelde kop was dit niet af te zien, maar verder bleef het bij hem precies zoals het vroeger nooit was geweest.

We stonden daarom wel even vreemd te koekeloeren toen een meisje in een wit badpak de bestellingen kwam opnemen. Het badpak was van een soort stof waar je de tepels en het schaamhaar doorheen kon zien schijnen. Toen onze ogen eraan gewend waren, zagen we dat in feite het hele lichaam gewoon door het badpak heen schemerde, met de vitale delen op ooghoogte en neuslengte. En weer rook ik die zalf, met daardoorheen dat andere, ik kon even niet op de naam komen.

Ze vroeg wat wij hier in dit alkoofje zaten te doen, met die platen en die sigaretten. Ze vroeg het heel beleefd, op die Aziatische wijze, alsof ze er echt in was geïnteresseerd. ‘What you want, suh?’ zei ze met zo’n uithaaltje dat onverwacht ver de hoogte in schoot, alsof ze onverhoeds ergens een hand of iets dergelijks voelde. Ze giechelde erbij, onweerstaanbaar, met haar hand voor haar mond als een schoolmeisje, en als ze niet zo’n raar badpak aan had gehad, waren we allebei ter plekke verliefd op haar geworden, en anders ik alleen wel. Er zijn een paar dingen die vrouwen bij mij niet moeten  doen, en giechelen is daar een van. De andere zijn misschien iets minder geschikt voor publicatie.

Volgens J. Kessels waren ze daarginds gek op country en hij begon met zijn unieke tongval uit Tilburg, Texas meteen een eind weg te lullen over de onmetelijke gevoelsdiepte van deze alleen door hem waarlijk begrepen platen. Hij kende iedereen die erop meespeelde, want hij had het, als hij het over zijn platen had, natuurlijk in wezen gewoon over zichzelf.

Mij leek het beter om meteen maar te bestellen. Een menukaart had het Chinese meisje niet bij zich, maar dat gaf niet. Ik wist toch al wat we wilden hebben. Kende je er een, dan kende je ze allemaal, wat mij betreft.

‘Twee bami goreng speciaal met kipsaté en twee bier,’ zei ik in het Nederlands, waarbij ik haar schaamhaar vriendelijk aankeek. Pas daarna richtte ik mijn blik omhoog om te zien waar ze was.

Ze staarde me aan alsof ik haar een onzedelijk voorstel had gedaan. Ik wist niet goed waar ik moest kijken, dus liet ik mijn blik maar weer gewoon op haar schaamhaar rusten, een bosje ongeregeld waar de krul ver te zoeken was. Of zouden ze het speciaal laten ontkroezen, net als negers?

‘What you want, suh?’ vroeg ze opnieuw, alsof het een zin was die ze uit het hoofd had geleerd en nu zo vaak kon opzeggen als ze wilde.

Bami goreng speciaal met …. wilde ik nogmaals zeggen, maar ik besefte ineens dat ze geen Nederlands verstond, zelfs niet het woord bami dat op zich voor een Chinees niet al te moeilijk zou horen te zijn.

‘Two noodle special with chicken and two beers,’ vertaalde ik mezelf, beseffend dat die heerlijke warme, poepbruine satésmurrie reddeloos verloren ging in de overtaalbare leegte die zich, deels behaard, deels onbehaard, tussen ons geopend had.

J. Kessels was net aan het uitleggen dat die ene, die op deze plaat twee nummers meespeelde, ook ooit een eigen plaat had gemaakt, voor een inmiddels ter ziele gegaan label, waar tegenwoordig niet of nauwelijks nog aan te komen viel. J. Kessels was waarschijnlijk in de Benelux de enige die een gaaf exemplaar bezat. Het was niet zo’n beste plaat, moest hij toegeven, niet om aan te horen eigenlijk, maar voor de waarlijk ingewijde verzamelaar (hijzelf dus) een uniek bezit. Omdat het meisje geen Nederlands verstond en ongetwijfeld nooit van de Benelux had gehoord, vertaalde hij onze gewaardeerde drielandenunie nogal vrij als ‘Western Europe’, maar zelfs deze semi-continentale aanspraak maakte op haar geen enkele zichtbare indruk.

Ondertussen begon ik aan het schaamhaar op ooghoogte gewend te raken, en ik kreeg zelfs de neiging het een vriendschappelijke aai over z’n bolletje te geven. Niet dat het contact hier aanleiding toe gaf, want er was helemaal geen contact.

Ze giechelde nog een keertje. En toen wij niet teruggiechelden, verdween ze op geluidloze voetjes achter het kralengordijn. Zonder dat ze onze bestelling had genoteerd. Waar ze in dat doorzichtige, huiddunne zwempak een pen en een opschrijfboekje had moeten bewaren, was me overigens een raadsel.

‘Shit, ze laat ons gewoon stikken.’ Ik wou het niet toegeven, maar ik miste haar een beetje. Ik dacht aan dat gezellige vogelnestje van haar, waar ongetwijfeld de Chinese nachtegaal zijn prachtige lied voor ons verborgen hield.

Volgens J. Kessels kwam het allemaal goed. Als Chinezen al geen bami meer konden onthouden, dan hield het voor hem op. Het enige waar we ons zorgen om moesten maken, was het bier. ‘Daar snappen ze niet veel van.’

Om wat te doen te hebben gingen we maar weer een sigaret roken. Al had een flesje bier of een bak koffie niet misstaan.

‘Het is een rare tent.’

‘Chinezen zijn nu eenmaal raar, daar zijn het Chinezen voor.’ J. Kessels tikte zijn as af op de grond, want er was geen asbak op tafel gezet. ‘Maar als ze een goeie dot bami kunnen bakken, zullen ze het niet laten.’

Ik wilde het meisje achterna lopen om te vragen of ze het allemaal wel goed begrepen had, maar J. Kessels vond dat geen goed idee. Ze hadden niet voor niets een dikke stenen muur om hun land gebouwd. Brutaal bij hun de keuken inlopen om te vragen of de bami al gaar was, daar hielden ze niet van. En als er voor J. Kessels één ding voorop stond, was het respect voor andere culturen.

Toch kon ook hij de geluiden uit de andere kamer niet goed thuisbrengen.

Het klonk alsof het meisje gedempt met de kok over ons menu stond te overleggen. Misschien ging het over de pindasaus die in mijn eigen vertaling zo jammerlijk verloren was gegaan.

J. Kessels hield zich weer met zijn nieuwe platen bezig, maar vond het óók vreemde geluiden die vanuit de belendende ruimte tot ons kwamen.

Zou ik niet toch even gaan kijken?

’En dan?’

‘Dan weet ik wat het is.’

‘Ja, en dan?’

Dat wist ik ook niet. Om dat te weten zou ik op zijn minst even moeten kijken.

Diep in mijn hart hoopte ik dat het meisjes gewoon met twee dampende schalen bami goreng speciaal met kipsaté naar ons terug zou keren.

‘Misschien zijn ze aan het wokken,’ opperde J. Kessels. Volgens hem probeerden de Chinezen tegenwoordig wel vaker eens iets uit om nieuwe klanten te trekken.

Dat bed dat ik gezien had, had volgens mij niets met wokken uit te staan.

Volgens mij lag er een vent. Op dat operatiebed. Met onze Wilde Orchidee, of hoe ze ook mocht heten. Ik wilde niet meteen aan seks denken, dus dacht ik aan voetmassage of een speciale acupunctuurmethode.

‘Er ligt daar volgens mij een vent,’ fluisterde ik.

‘Nou en?’

‘Heb je gezien hoe ze erbij liep?’

Hij haalde zijn schouders op. Ze moesten bij hem kennelijk niet aankomen met een doorschijnend zwempak.

Als die vent accupunctuur kreeg, dan gingen de naalden er diep in, zo te horen, en op hele rare plekken.

J. Kessels vergat helemaal om verder te roken, zijn sigaret smeulde verloren tussen zijn bruine vingers.

Je kon niet horen of de man in de andere kamer het prettig vond wat er met hem gebeurde, je kon er alleen uit opmaken dat het bijzonder heftig was.

‘Het is inderdaad een vent,’ beaamde J. Kessels. ‘Wat ik ervan kan verstaan tenminste.’

Ineens was het stil. Even later verscheen onze gastvrouw weer aan ons tafeltje en gebaarde dat we ons uit moesten kleden, waarbij ze, terwijl ik het vertrouwde vogelnestje van haar begroette, een binnenpretje scheen te moeten onderdrukken.

Seks gebeurde op een rare manier altijd buiten ons om. Je deed het,  maar in feite had je er niets mee te maken. ‘Ik zoek ’t niet op, maar ik ga ’t ook niet uit de weg,’ was daarom mijn devies.

J. Kessels waarschuwde mij dat hij dergelijke toestanden van Chinese restaurants niet gewend was, terwijl hij in zijn leven toch al heel wat bamiparadijzen had bezocht. ‘Dit klopt niet,’ fluisterde hij.

Ik vond het ook vreemd, te meer daar die vent in de voorkamer er nog steeds moest zijn. Je gaat je bij de Chinees toch niet uitkleden wanneer er nog een andere vent bij is? In die zin had J. Kessels gelijk.

Het lukte me niet dit correct in het Engels over te zetten, dus begon ik maar weer over ‘noodles’ en ‘beer’.

Ze dacht geloof ik dat ik een grap maakte en begon heel overdreven te lachen. ‘Nooooodles? Biiiiieeeeeer?’ hikte ze met hoge uithalen. Ze bleef het herhalen, als een tweedehands plaat die je thuis opzet en waar duidelijk een tik in zit. ‘Noooooodles? Biiiiiieer?’

Het had ook iets van een inbraakalarm dat je uitprobeert en dat je  daarna niet meer weet uit te schakelen.

J. Kessels begon voor de zekerheid zijn platen alvast in te pakken en stak met zorgvuldige gevaren zijn shag en aansteker bij zich.

We waren nog bezorgd dat we niet wegmochten eer er afdoende van haar diensten gebruik was gemaakt. Accupunctuur en voetmassage trok ons niet, niet op die manier en ook niet op een andere, vermoedde ik. We besloten de situatie niet uit te zitten en stonden gewoon op. In het voorbijgaan zagen we een ontklede man met een in de lengte gevouwen handdoekje over zijn lul op het operatiebed liggen. Om het niet nog pijnlijker te maken heb ik hem vluchtig gegroet. Hij zei ‘hoi’ terug. En toen was alles alweer voorbij. Alsof er niets maar dan ook niets was gebeurd.