Achtergrond
De oorlog gaat voor
De ambitie om voor een foto zijn leven te wagen heeft Teun Voeten (1961) niet meer. Je hoeft ook geen held te zijn om een goed beeld te maken, vindt hij. Daarom hangen er op de door hem samengestelde expositie ook slapende soldaten en prachtige landschappen.
Frank Provoost
woensdag 14 september 2011
Een beschoten beeltenis van Saddam Hoessein © Teun Voeten

Dit is het dus, dacht hij. Dit is bye bye. Hij was in Sierra Leone. Zes kindsoldaten hielden hun mitrailleurs op hem gericht. Hij staarde in hun lopen, en voelde ze in zijn lijf prikken. Drie kwartier wachtte hij op zijn executie. Maar hoe bang ook, hij smeekte niet voor zijn leven. Juist niet. Je moet je nooit weerloos tonen. Zeker niet bij die kinderen.

Ze hebben hem gespaard, maar toen begon de ellende pas. Hij moest zich verbergen in de bush. Zonder tent, slapend op een rieten matje, twee weken lang. Toen hij weer veilig thuis was, bleek hij malaria te hebben en PTSS, posttraumatische stress-stoornis. Een maand of vier hield hij zich koest. Toen ging hij terug. Het is net als met een hond die is aangereden. Die moet ook weer snel de straat op.

Hij woont in Brussel en soms in New York. Maar vijf tot zes keer per jaar zoekt hij de oorlog op. Waarom? Omdat je vooraan wilt staan als de geschiedenis zich voltrekt. En omdat je de wereld wilt laten zien wat mensen elkaar aandoen. Maar let op hè? Hij maakt de foto’s niet omdat hij tegen oorlog is. Oorlog is niet goed, maar soms nodig.

Hij is geen pacifist. De aanval op Afghanistan bijvoorbeeld, was gerechtvaardigd. Die spastische pacifistische reflex van Europa na 9/11, daar heeft hij zich mateloos aan geërgerd.

Het heeft niets te maken met een kant kiezen. Hij zal zich nooit uitlaten of Israël gelijk heeft, of de Palestijnen. Maar iedereen die twee jaar geleden de beelden heeft gezien van het fosforbombardement op Gaza weet: dat is verkeerd. Daarom was het zo goed dat zijn collega Mohammed Abed erbij was, als enige fotograaf.

Die foto’s zijn nu te zien op de expositie die hij net voor het Haagse kunstcentrum Gemak heeft samengesteld, Generation 9/11. Toegegeven, er hangt veel hardcore-macho-macho-beeld: zelfmoordaanslagen, bombardementen, slachtpartijen. Neem de fotoserie van Tyler Hicks. Twee gewonde Taliban worden door soldaten van de Noordelijke alliantie door het stof gesleurd, uitgekleed en geëxecuteerd.

Wat doe je als dat voor je ogen gebeurt? Tsja. Theoretisch moet je tegen de beulen zeggen: jullie mogen ze niet afmaken. Maar een opportunist denkt: ga maar lekker je gang, dan heb ik een goede foto. In werkelijkheid gaat het zo snel, dan heb je nauwelijks tijd om na te denken.

Zelf stuitte hij in Rwanda ooit op een Hutu die werd gelyncht door woedende Tutsi’s. Die heeft hij toen meegenomen. Maar hij maakte wel eerst een foto. Waarschijnlijk had het slachtoffer zelf bij de doodseskaders gezeten. Die mocht dus al van geluk spreken dat hij nu in de armen van een journalist liep. Het afdrukken duurde maar een paar seconden. Kortom: een win-win-situatie.

Hij heeft een kindje van zes. Die weet dat Gaddafi een kwade man is en Mubarak een boze meneer. Maar uitleggen wat hij precies doet voor de kost? Misschien moet hij daar maar eens een praatgroep over beginnen. Er zijn meer collega’s met kinderen. Natuurlijk, zijn beroepsgroep heeft macho-elementen. Er zitten een paar echte cowboys tussen, zeker. Die denken dat ze in Congo zijn, terwijl het Liberia is. Maar het is ook een clichébeeld. Er zijn ook jongens die literatuur hebben gestudeerd. Zelf heeft hij antropologie en filosofie gedaan, in Leiden.

Het is niet zo dat de gevaarlijkste foto ook de beste is. Van de keren dat hij zelf in een hinderlaag liep, moet hij eerlijk zijn: Het leverde niet echt spectaculair beeld op. Je denkt: holy fuck, ze schieten! Dan ga je plat. Eerst veiligheid, dan pas techniek, lenzen, belichting. Het is vaak ook een kwestie van geluk hebben. De ambitie om voor een foto zijn leven te wagen heeft hij niet meer. Als hij op honderd meter van het front is, vindt hij het wel goed.

Zijn goede vriend Tim Hetherington zat wel altijd in de gevaarlijkste stad, én dan ook in de gevaarlijkste straat in het gevaarlijkste huis. In 2007 won hij de World Press Photo met een foto van een uitgeputte Amerikaanse soldaat in Afghanistan. Begin dit jaar kwam Hetherington om in Libië. En hij was niet de enige. Nog vier collega’s zijn onlangs gesneuveld. En dat zijn alleen de westerse. Als je ook de lokale fotografen meetelt, zijn het er zo’n veertig. Voor iedereen was het een grote schok. Maar je weet het van tevoren. Het is net als bij bergbeklimmers, het hoort erbij.

Hij had Tim al voor zijn dood benaderd voor de expositie. Zijn schitterende serie The Sleeping Soldiers bewijst dat je niet in de loopgraven hoeft te staan om goede foto’s te maken. Duizenden fotografen zijn embedded geweest, maar nog nooit had er iemand aan gedacht om de soldaten slapend in hun bed te portretteren. Kijk ze nou. Lieve jongetjes zijn het. Het heeft iets homo-erotisch.

Hij wil maar zeggen: je hoeft geen held te zijn. Ook als de rook is opgetrokken kun je heel belangrijk werk maken. Kai Wiedenhöfer maakte lang na fosforbombardement op Gaza steriele architectuurfoto’s van verwoeste huizen. Bij het portret van dit meisje zonder benen heeft hij geen enkel fysiek risico genomen. Maar het beeld zindert minstens zo lang na als dat van het bombardement. Die (verwoeste) landschappen van Simon Norfolk en Teru Kuwayama, dat is monumentale, esthetische fotografie. Benjamin Lowy toont de onoverbrugbare kloof van soldaten en het normale leven in Irak, door het straatbeeld vanuit het minuscule raampje van hun humvees te schieten. Dat benauwde perspectief is tegelijkertijd ook commentaar op zijn eigen rol: als fotograaf zit hij immers in hetzelfde schuitje.

Van hemzelf hangt er Saddam Mania er: een serie verwoeste portretten van de verdreven dictator. Pop art, maar dan met kogelgaten. Dat soort foto’s doet het altijd goed bij bladen. Bij de allerhardste foto’s zeggen ze: dat kennen we nu wel. Steeds vaker willen ze ‘iets leuk’ of ‘iets anders’. Wekenlang werkte hij in Congo aan een journalistieke reportage. Toen hij nog één dag overhad, schoot hij snel nog wat beelden van de zelfgemaakte houten fietsen waar iedereen op reed. Die serie verkocht het best, zowel aan de nieuwsmedia als de designbladen.

Deze week wordt het weer hardcore. In Mexico gaat hij de bloedige oorlog tussen rivaliserende drugsbendes vastleggen. Bang om ontvoerd te worden is hij niet. Die kidnappers - jongens zijn het vaak nog – hebben het vooral voorzien op lokale slachtoffers. Zodra ze voor losgeld naar het buitenland moeten bellen, haken ze af.

Het was een grote eer, zijn debuut als curator. Maar het was ook druk. Vorige week moest hij eigenlijk naar de presentatie van Ratio & emotie - een verzamelbundel van de Leidse universiteit. In het boek verwoordt hij glashelder zijn beeldpoëtica. Hij heeft het laten schieten. Zo gaat dat vaker. Bij alle uitnodigingen benadrukt hij: ik kom, maar onder voorbehoud. Want de oorlog gaat voor. Toen de opening van zijn expositie naderde, en hij eigenlijk helemaal nergens tijd meer voor had, kon hij het toch niet laten.

Libië, hè? Hij moest er even tussenuit. Vijf dagen maar. Je moet die onrust toch een beetje cultiveren.

Generation 9/11, Oorlogsfotografie en conflict beeldvorming tien jaar na 9/11

Gemak, Paviljoensgracht 20-24, Den Haag

t/m 30 oktober, toegang gratis

Ratio & emotie, verwoord en verbeeld (met bijdragen van o.a. Bas Haring, Willem Hofstee, Gerrit Komrij, Ruud Koole, Nico Schrijver en Teun Voeten) is verschenen bij Leiden Publications, 144 pgs, € 19,95

Over zijn vermissing in Sierra Leone schreef Teun Voeten, How de body, hoop en horror in Sierra Leone (2000, Meulenhoff, 240 pgs.)