Columns & opinie
Oorlog in tijden van Instagram Live
donderdag 14 september 2017

Het is begin september. Op mijn telefoon kijk ik naar Zjenja, een Oekraïense jongen van vijftien die een liedje speelt op zijn gitaar tijdens een live-sessie op Instagram. Zjenja woont in een dorpje vlakbij de frontlijn die de separatisten in het oosten scheidt van de rest van Oekraïne.

Hij speelt Voiny Sveta, een nummer over de Majdanrevolutie in 2014 dat ik hem deze zomer vaak heb horen oefenen. Halverwege stopt hij even. Geïrriteerd richt hij zijn camera op de straat langs het huis. Er rijdt een tankcolonne van het Oekraïense leger voorbij. ‘Sorry voor het lawaai’, zegt hij tegen zijn achttien kijkers. ‘Over een minuutje kan ik weer verder.’

Ik heb Zjenja leren kennen in een zomerkamp voor kinderen uit de Donbas, de regio waar de oorlog tussen het Oekraïense leger en pro-Russische separatisten nog altijd voortwoedt. Samen met twintig andere internationale vrijwilligers en enkele Oekraïense docenten gaf ik de kinderen een paar weken Engelse les.

Dat was in het begin een hele opgave. De kinderen in mijn groep konden zich nauwelijks in het Engels voorstellen en durfden ook in het Russisch niet met me te praten. Ik was de eerste buitenlander die ze ooit hadden ontmoet. Wat desondanks meteen opviel waren de verschillen met Nederlandse jongeren van hun leeftijd. Deze kinderen gingen angstaanjagend respectvol met hun docenten om, noemden allemaal natuurkunde of wiskunde als hun favoriete vak en als je ze vroeg wat ze later wilden worden antwoordden ze ‘a good person’ of ‘a nice girl’.

Na een paar dagen werden ze wat opener. Na de lessen lieten ze me op hun telefoon foto’s van hun dorp zien terwijl ze me het hemd van het lijf vroegen over Nederland. Door hun timeline scrollend vertelden ze achteloos over de oorlog.

Zo was er Jevgenia, een slim meisje dat iedereen die dat wilde met de grootste zorg van Oekraïense vlechten voorzag. Ze had twee jaar geleden met haar familie moeten vluchten uit rebellengebied en woonde sindsdien in een opvangcentrum. Ze wilde ingenieur worden. Ze zat in de klas bij Vlad, een vrolijke jongen met veertien verschillende petjes, wiens vader naar Kyiv was verhuisd om werk te vinden dat er in de Donbas niet meer was. Hij zag hem bijna nooit meer.

De wat oudere docente Nina vertelde me tussen neus en lippen door over haar zoon die vlak voor de oorlog in Moskou was gaan werken en de Oekraïense dienstplicht had genegeerd toen hij daarvoor werd opgeroepen. Hij kon Oekraïne niet meer in. Haar jonge kleinkinderen had Nina enkel op Skype gezien. En dan was er dus Zjenja met zijn gitaar en zijn sterke Engels, die later in een grote stad wil studeren maar het geld niet heeft om de Donbas te verlaten.

’s Avonds haalden mijn leerlingen me telkens over om mee te gaan naar de slaapzaal, waar ze in een kringetje spelletjes deden en mij probeerden te beledigen met de Engelse woorden die ik ze die dag geleerd had. Ze namen selfies en raadden de hoofdsteden van landen waar ze graag naartoe wilden. Met hun eigen docente buiten gehoorsafstand beklaagden ze zich over de Oekraïense prestatiecultuur, die van elk leerproces een wedstrijdje maakt waar steeds dezelfde uitblinkers er met alle certificaten vandoor gaan. Het snoep dat de grootste waaghalzen stiekem buiten het kampterrein hadden gekocht werd immer eerlijk verdeeld. Tijdens een stormachtige avond riepen ze na een harde donderklap in koor: “De Russen!” waar ze vervolgens vrolijk om lachten.

Terwijl ik met lichte tegenzin aan een nieuw collegejaar begin, kijk ik op mijn telefoon naar Zjenja, die rustig wacht tot het Oekraïense leger zijn gitaarspel niet meer overstemt. Een jongen met een smartphone en een gitaar. En een oorlog in zijn achtertuin.

Marit de Roij (@Tiramarit) is student geschiedenis en Russische Studies