Wetenschap
Wennen aan de warmte
Hoe gingen Neanderthalers om met een opwarmend klimaat? Een Leidse archeoloog kamde twee vindplaatsen uit om daar achter te komen.
Bart Braun
woensdag 16 september 2015
Voorstelling van Neanderthalers uit het Museum of Natural History in New York.

Neanderthalers zijn een familielid dat we nooit echt hebben ontmoet. Alsof je als dreumes op schoot zat bij je opa, nu een man op een foto waar je geen herinnering aan hebt. Zo’n veertigduizend jaar geleden begonnen ze te verdwijnen, en dat zou wel eens iets te maken kunnen hebben gehad met de opkomst van ons, de modernere Homo sapiens.

Maar voor die tijd waren zij de baas in Europa. Groepjes Neanderthalers trokken door Europa, jagend op grote en gevaarlijke dieren als beren en wolharige neushoorns. De oermensen waren toppredatoren, ecologisch nog het beste vergelijkbaar met jakhalzen.

De eerste ‘echte’ Neanderthaler-botten zijn tweehonderdduizend jaar oud, dus onze zustersoort heeft het zo’n honderdzestigduizend jaar uitgehouden. In zo’n lange periode gebeurt er nog wel eens wat. Klimaatverandering, bijvoorbeeld. De opkomst van de Neanderthalers vond plaats tijdens de voorlaatste IJstijd, waarin de opkomende gletsjers de Utrechtse heuvelrug over Nederland drapeerden.

Zij zouden dat natuurlijk geen ‘IJstijd’ genoemd hebben, voor hen was het normaal. Toen er honderdzesentwintigduizend jaar geleden een eind aan kwam, een ‘Groentijd’ als het ware, zullen ze daar niet altijd blij mee zijn geweest. Neanderthalers waren aangepast aan de kou: ongeveer even groot als moderne mensen, maar met korte ledematen, veel spieren en een eetpatroon met veel calorieën. Op oude afbeeldingen zijn ze ook flink wat hariger dan wij, maar er is eigenlijk geen bewijs dat ze dat ook echt waren.

Die tienduizend jaar durende Groentijd noemen we nu het Eemien. ‘De ijskappen hebben zich teruggetrokken’, vertelt archeoloog Eduard Pop uit. ‘Vanuit het zuiden komen beboste gebieden op. Eerst naaldbomen en berken, later ook loofbomen. Dat brengt uitdagingen met zich mee voor de Neanderthalers.’

Waarom is warmer weer een probleem? ‘De Neanderthalers richtten zich eerst vooral op kuddes van grazers. Als het landschap dichter wordt door de bomen, raken de dieren verder verspreid, en komen ze niet meer in kuddes voor. Ook raakt vuursteen, dat eerst aan het oppervlak lag, minder toegankelijk: er gaan planten overheen groeien.’

Pops onderzoek, waarop hij dinsdag hoopt te promoveren, richt zich op twee vindplaatsen bij het Oost-Duitse Neumark-Nord. Die liggen bij meertjes, en dat is geen toeval volgens de archeoloog. ‘Altijd als we aanwijzingen vinden voor de aanwezigheid van Neanderthalers in het Eemien, is dat in de buurt van water. Niet omdat het zulke viseters waren –daar is voor deze periode geen bewijs voor – maar omdat water grote plantenetende dieren als paarden, bosolifanten, oerossen en herten aantrekt.’

Die beesten zijn makkelijker te vangen bij hun drinkplaats, maar ze zorgen er met hun getrappel ook voor dat het landschap rondom het water opener blijft, zodat het geschikter is voor grazers. ‘Voor de oermensen biedt dat meer mogelijkheid om te jagen.’

In zijn proefschrift laat Pop zien dat de waterstand van een meertje door de jaren heen flink fluctueerde. Aan de hand van zoetwaterschelpen, stuifmeel, plantenresten en de samenstelling van de bodem stelde hij vast dat het er soms relatief diep was, en soms droog stond. ‘En alleen bij de hogere waterniveaus vind je aanwijzingen van menselijke activiteit. Dan vind je enorme hoeveelheden botten. Vooral van paarden, soms wel tientallen stuks. Aan de botten kun je ook zien dat de Neanderthalers er mee bezig zijn geweest. Ze zijn met stenen kapotgeslagen om het merg eruit te kunnen peuteren, en er zitten snijsporen op van vuurstenen messen.’

Daar in Oost-Duitsland viel blijkbaar nog wel makkelijk aan vuursteen te komen. ‘Aan de randen van het bekken lag er vuursteen aan het oppervlak. Door de open omgeving is die relatief makkelijk te exploiteren. Ook zijn er andere harde steensoorten zoals graniet en kwartsiet te vinden, die je kan gebruiken om vuursteen mee te bewerken.’

Er kleeft wel een mysterie aan de Neumarker botten: afgezien van de Neanderthalers heeft niets eraan gezeten. Pop: ‘Je vindt bijna altijd botten met de tandafdrukken van vleeseters erop. De mensen slachten een dier en trekken verder, en daarna komen er carnivoren om de laatste restjes tot zich te nemen. Hier niet. Werd deze plek permanenter bewoond? Of was er iets anders dat de rovers op afstand hield? En wat dan?’

In elk geval was het op sommige selecte plekken nog goed toeven voor de oermens, ondanks het opwarmende klimaat. ‘Daar waren veel grond- en voedingsstoffen geconcentreerd’, vat Pop het samen. ‘Magnet locations als deze stelden de Neanderthalers in staat om zich staande te houden.’

Pop vond ook resten van vuren bij de vindplaatsen. ‘Die zie je vooral in de periodes dat er ook mensen waren, daar. Het wijst erop dat de Neanderthalers vuur gebruikten, al weten we niet waarvoor. In grotten vind je soms echte haardplaatsen, waar je wat aan kan zien. Aan de voortdurend belopen randen van zo’n meertje met een fluctuerend waterpeil is het moeilijk om echte details over de aard van het vuur te achterhalen. Waarschijnlijk gebruikten ze het om voedsel te bereiden; dat is iets waar we nog meer over willen weten.’