Studentenleven
Een piloot op je bagagedrager
Het Leidse studentenleven werd in 1940 onderbroken, toen de Duitsers de universiteit sloten. ‘Vanaf het dak zagen we al die parachutes.’
Marleen van Wesel
donderdag 30 april 2015
Beeld uit de film 'Zes jaren' (1946, Helène Barge leunt op de radio, zie ook kader onderaan)

‘Ik lag te slapen, toen een van mijn huisgenoten om een uur of vijf, zes ’s ochtends mijn kamer binnen stormde: "Kom eruit! De Duitsers zijn het land binnengevallen!"’ vertelt Karel Schönfeld (1922). ‘In 1939 was ik aangekomen in Leiden.’ Jaren-dertig-studententaal voor: toen begon hij zijn studie Rechten. Dat collegejaar brak de Tweede Wereldoorlog uit.

Op datzelfde moment stonden de zussen Suus Kortenhorst-Barge (1920) en Helène Nauta-Barge (1924), dochters van professor Ton Barge, op het dak van hun huis aan de Boerhaavelaan. ‘Daar keken we altijd naar het 3-Octobervuurwerk. Helène kroop dan zelfs in de dakgoot. Die ochtend, 10 mei 1940, keken we naar het eerste zonnegloren, toen we al die parachutes naar beneden zagen komen’, vertelt Kortenhorst in de woonkamer van hun ouderlijk huis, waar Nauta nog altijd woont.

Kortenhorst studeerde vanaf 1938 Frans en woonde ‘thuis op kamers’. Ze was lid van de Vereeniging voor Vrouwelijke Studenten te Leiden, dat later met het Leids Studenten Corps werd samengevoegd tot Minerva. Ook roeide ze dagelijks bij De Vliet, later gefuseerd met Asopos. Ze koestert nog altijd haar doos met ‘blikjes’, de vele medailles die ze won. ‘In 1940 waren we eindelijk landskampioen geworden. In mei zouden we naar de Europese kampioenswedstrijden in Gent mogen. Het was natuurlijk een drama dat die niet doorgingen’, glimlacht ze. ‘De écht grote narigheid werd intussen hoe langer hoe erger.’

Zoals het ontslag van Joodse hoogleraren, waartegen professor Rudolph Cleveringa zijn bekende protestrede hield. Ook Ton Barge sprak die dag studenten toe (zie kader).

26 November 1940. Het Academiegebouw stroomt leeg na professor Cleveringa’s protestrede. 

‘Op het Rapenburg kwam ik studenten tegen die onderweg waren naar de rede van Cleveringa. Ik was geen rechtenstudent, dus ik dacht: wat moet ík daar? Ik liep verder. Op het Kort Rapenburg trof ik medische studenten die vroegen of ik meeging naar mijn vaders laboratorium. Maar ik was ook geen medisch student, en bovendien een verlegen type, dus daar ben ik ook niet naartoe gegaan’, vertelt Kortenhorst.

Ook Willy Hijmans (1921) zag vanuit zijn kamer aan het Rapenburg rechtenstudenten toestromen voor Cleveringa. Ook hij was geen rechtenstudent, maar wel eerstejaars medicijnen. ‘Ik heb met een studievriendje de fiets gepakt naar het college van Barge.’ Hoe Barge met zijn wetenschappelijke kennis de rassenleer onderuithaalde, maakte diepe indruk.

Schönfeld woonde de rede van Cleveringa wél bij. Hij haalt een stapel papieren tevoorschijn: kopieën van de rede, in zijn eigen handschrift. ‘Na afloop wilde Cleveringa de rede in zijn zak steken, maar een andere professor vroeg of hij de papieren mocht meenemen, om ’s avonds nog eens door te lezen. Diezelfde nacht hebben we de tekst bij vrinden van mij en mijn broer, die medicijnen studeerde, heel vaak overgeschreven en verspreid door brievenbussen.’

De studenten gingen na de protestcolleges massaal in staking, waarop de Duitsers de universiteit sloten.

‘Mijn vader liet nog studenten hierheen komen’, vertelt Nauta. Ook haar zus legde het kandidaatsexamen Frans nog af bij een professor aan huis.

Jaarclubgenoten Schönfeld en Hijmans weken voor een aantal maanden uit naar de Universiteit van Amsterdam, net als veel andere studenten. Hijmans: ‘Toen in Amsterdam de chaos begon, vond ik onderdak in Brabant. Ik verkende er de grens. Mijn fiets gooide ik over het prikkeldraad. Uiteindelijk kende ik de weg zo goed, dat ik vluchtelingen op de Dutch-Paris Line kon meenemen. Dat was een grote ontsnappingsroute naar het vrije buitenland. Ieder deed een klein deel: ik ging nooit verder dan Brussel. Op het laatste Nederlandse station stapten we dan uit. Om grenscontroles te ontwijken, liepen we een uur naar België, waar we op het eerste station een treinkaartje naar Brussel kochten.’

In 1943 eisten de Duitsers van studenten dat ze een loyaliteitsverklaring tekenden. Schönfeld: ‘Daarmee moesten we beloven dat we niets tegen de bezetter zouden ondernemen. Als je het verdomde, werd je naar Duitsland gestuurd. 85 Procent van de studenten heeft de verklaring niet getekend. Mijn vader, aangespoord door mijn moeder die nóg militanter was dan hij, kwam uit Den Haag naar Leiden om mij en mijn broer op het hart te drukken: níet tekenen. Met valse Ausweisen en onderduiken moest je vervolgens de oorlog doorkomen.’

Niet alleen zijn ouders, ook de koningin speelde daarbij een rol. ‘De mensen zouden zoveel lef niet hebben gehad als koningin Wilhelmina niet in Engeland had gezeten’, denkt hij. ‘Daardoor wisten we dat de boel niet verloren was. Iedere Engelandvaarder werd door haar persoonlijk ontvangen, wist je dat?’ Hij somt vrienden op die de tocht waagden, rechtstreeks vanaf de Nederlandse kust, of via neutrale landen Spanje of Zweden, om zich bij de geallieerde strijdkrachten aan te sluiten. Sommigen verdronken of werden vermoord. Een aantal verhalen hoorde hij pas na de oorlog. ‘Maar toen ik in 1942 een vriend thuis bezocht, en zag dat hij Spaanse les volgde, hoefde hij me niets meer uit te leggen.’

Zelf vond hij een baantje dat een Ausweis opleverde, een werkvergunning, waarmee je kon aantonen dat je vrijgesteld was van

Arbeitseinsatz, gedwongen tewerkstelling in Duitsland, of dat je toestemming had om tijdens spertijd op straat te komen, omdat je nu eenmaal moest werken. ‘Bij een semi-rijksbureau, in hooi en stro. Vanaf 1944 golden die Ausweisen niet meer, dus moest je weer extra uitkijken.’

Dat gold ook voor Jim en Fred, de broers uit het gezin Barge. ‘Ze zijn allebei uit huis geplaatst, door onze moeder zelf’, vertelt Kortenhorst. ‘Jim was eigenlijk vrij van dienstplicht, vanwege een afwijking aan zijn middenrif. En Fred was nog geen achttien. Maar moeder vreesde dat de Duitsers daar geen boodschap aan hadden.’ Zelf trouwde ze in 1942 en ze verhuisde naar Den Haag. ‘Ik kwam nog geregeld naar Leiden, met de gele tram. Maar pas na de oorlog hoorde ik wat mijn broer en zus eigenlijk deden.’

‘Krantjes rondbrengen en eten regelen voor mensen die ondergedoken zaten’, verduidelijkt Nauta. Ze bezorgde verzetsblad De Kroniek, waarvoor broer Jim schreef. ‘Die stak je zo achter je kleren, en dan gooide je ‘m snel in de brievenbus’, demonstreert ze. Ze is wat vergeetachtig tegenwoordig, maar haar zus weet de verhalen die ze pas later hoorde nog precies. ‘Je hebt zelfs revolvers verplaatst met de tram. En een Engelse piloot gered. Die was met zijn parachute in een weiland terechtgekomen. Jij nam hem achterop je fiets, wat ik heel moedig vond. Onderweg naar zijn schuilplaats leidde je iedereen af, door te wijzen: "Kijk daar! Kijk daar!" Niemand keek nog naar de piloot die in z’n uniform op je bagagedrager zat.’

Sommige Leidse studenten, zoals haar latere echtgenoot Jan Nauta, werden bij hun verzetswerk verraden en opgepakt. Bij haar ging het nooit mis. Bij Hijmans ook niet, maar hij ontving in december 1943 wel een bericht van de Engelse inlichtingendiensten: ‘We moesten alle contacten verbreken.’ Hijmans vertrok naar zijn ouders, in Den Haag. Voor dezelfde verzetsgroep ondernam hij nog wel autoritten naar Oost-Nederland met een bevriende huisarts. ‘Onderweg werden we eens beschoten door een Brits vliegtuig. Wij doken op tijd in de greppel, maar het heeft ons wel de auto gekost. In Barneveld haalden we een nieuwe, om verder naar het oosten te gaan. We kwamen niet verder dan Deventer, omdat de brug over de IJssel niet meer was over te steken.’ Per trein keerde het tweetal terug. ‘Maar wat doe je, als je vanuit de trein nóg een vliegtuig ziet naderen? Terwijl we beschoten werden, was mijn kameraad kalm genoeg om te bedenken dat we er langs de ándere kant uit moesten.’

Een raketbom op zijn ouderlijk huis begin 1945 was wél raak. ‘Moeder bleef ongedeerd, omdat ze net in de deurpost stond. Vader, mijn broer en ik raakten wel gewond. Na een zoektocht vond ze ons uiteindelijk terug in verschillende ziekenhuizen. Mijn zus zat intussen in Auschwitz, maar we zijn allemaal teruggekeerd.’

Student Willy Hijmans (met hoofdverband) ging direct naar de universiteit om de proclamatie van de bevrijding op de deur van het Academiegebouw te plakken. Links van hem rector magnificus Willem van der Woude, rechts student Karel Schönfeld.

Hijmans was wel z’n oog kwijt. Direct na de bevrijding, met het verband nog om zijn hoofd, reed hij met diezelfde huisarts in de auto naar Leiden. ‘Met een groepje corpsleden gingen we naar het Academiegebouw. We hadden de rector magnificus ook gevraagd. Die was als waarnemend rector aangebleven. Dat was fijn: daardoor kon hij een paar woorden spreken toen de proclamatie van de bevrijding op de deur werd geplakt.’ Op straat kwam hij nog zijn oude vriend Huib Drion tegen. ‘Op zijn aanraden ben ik naar Engeland gegaan, waar de ziekenhuizen voorliepen, door de Eerste Wereldoorlog. Daar ben ik wat opgekalefaterd.’ Hij vervolgde zijn studie in Leiden, waar hij uiteindelijk hoogleraar immunologie zou worden.

Schönfeld studeerde alsnog af in 1946. ‘Na mijn kandidaats had ik een tijd stilgestaan. Die rechtenbul kreeg ik min of meer cadeau.’ Vervolgens wachtte hem nóg een oorlog: de zogenaamde ‘politionele acties’ in Indonesië, dat zich in 1945 onafhankelijk had verklaard. ‘Net als veel jongens in die tijd, ging ik daarheen, met het onnozele idee dat we Indië gingen bevrijden. Een achterhaalde koloniale gedachte, realiseerden we ons gaandeweg.’

Voor Nauta begon na de oorlog haar studie kunstgeschiedenis eigenlijk pas echt. Kortenhorst pakte haar studie niet meer op. ‘Twee weken na de bevrijding werd mijn tweede kind geboren, bij de zaklantaarns van de Canadese troepen.’

 

Ton Barge (1884-1952) was Eerste Kamerlid en hoogleraar Anatomie en Embryologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. In academisch jaar 1937-1938 was hij rector magnificus, toen nog een eenjarige functie. Met zijn vrouw en vier kinderen woonde hij aan de Boerhaavelaan.

Een paar huizen verderop woonde hoogleraar Rechten Eduard Meijers. Toen die, net als alle Joodse collega’s, ontslagen werd, hield Rudolph Cleveringa, eveneens hoogleraar Rechten, op 26 november 1940 zijn bekende protestrede. Nog twee hoogleraren spraken die dag hun onvrede uit: theoloog Lambertus van Holk en Ton Barge. Van Holk sprak over het belang van de Joodse filosoof Spinoza. Barge haalde met een wetenschappelijke onderbouwing de rassenleer onderuit. Hun kritiek, vakkundig verwerkt in colleges over hun eigen vakgebied, riep aanvankelijk minder Duitse woede op dan die van Cleveringa, die al snel in de gevangenis belandde. Maar ook de studenten van Van Holk en Barge sloten zich aan bij de studentenstaking.

In 1942 belandde Barge alsnog voor acht maanden als gijzelaar in interneringskamp Sint-Michielsgestel, ongeveer tegelijk met Van Holk. ‘We zijn er een paar keer naartoe geweest om hem te zien, op de fiets. Onze moeder maakte er een echt uitje van’, vertelt Barges dochter Suus Kortenhorst. Maar uiteraard was het een zware tijd. ‘Hij was een wetenschapper, met een eigen laboratorium. In Sint-Michielsgestel moest hij slapen en aankleden met z’n twintigen op een kamer. Hij hield er medische colleges, om iedereen een beetje bezig te houden. Soms kwamen de Duitsers ’s nachts de slaapzaal binnen, schenen met zaklampen in gezichten, en zeiden: "Die daar." Of: "Die niet." Degene die ze kozen, werd doodgeschoten. Dat mijn vader trauma’s heeft opgelopen lijkt me niet meer dan normaal.’

Kort na zijn vrijlating stonden er opnieuw Duitse politiemannen voor de deur in de Boerhaavelaan. ‘Vader was toevallig in Utrecht, waar hij met politici uit het hele land alvast besprak hoe wraaknemingen en afslachtingen na de oorlog voorkomen moesten worden. Toen de politie weg was, belde mijn moeder snel naar Utrecht, om te vertellen dat hij maar niet thuis moest komen.’ De rest van de oorlog zat Barge ondergedoken.

Vooral Cleveringa’s naam klinkt nog altijd rond 26 november, bijvoorbeeld bij de Leidse Cleveringalezing en het Cleveringadebat. Afgelopen jaar werden op die dag bij de woonhuizen van alle drie de professoren gedenkstenen onthuld, en werd er een lezenaar voor het Academiegebouw geplaatst met daarop hun namen. Dat initiatief kwam van emeritus professor Willy Hijmans, en werd mogelijk gemaakt door het Leids Universiteits Fonds.

Beeld uit de verzetsfilm Zes jaren.

Een donker Leids steegje, in zwartwit: een studente stort zich in de armen van een Engelse piloot. Het is een poging om passerende Duitse soldaten af te leiden, die anders zeker een Ausweis geëist hadden. ‘Ik zou je nou wel écht kunnen omhelzen!’ verzucht ze, wanneer de Duitsers grinnikend afdruipen. ‘Beg your pardon?’ vraagt de verdwaasde piloot.

Paul Verhoevens Soldaat van Oranje, met Rutger Hauer, liet nog een jaar of dertig op zich wachten, toen er in 1946 al een film in de bioscopen te zien was over het studentenverzet. Zes jaren, speelt zich grotendeels af in Leiden. De meeste acteurs waren studenten, die min of meer hun eigen ervaringen naspeelden.

Niet helemaal overigens: hoofdrolspeler Jan Glastra van Loon studeerde in werkelijkheid eerst in Groningen en pas vanaf 1946 in Leiden. Hij was lid van de Raad van Negen, de organisatie die het studentenverzet coördineerde, en redacteur voor verschillende verzetsbladen. Zijn toenmalige verloofde Els Boon speelde de studente met de piloot. Ook in het echt pakte ze verzetsklussen aan. Na verraad door een dubbelspion werd ze opgepakt. Diep in de nacht wist ze te ontsnappen via het wc-raam van de trein die haar naar Vught moest brengen. De rest van de oorlog zat ze ondergedoken.

De film toont ook originele beelden van het bombardement op Rotterdam én van het moment waarop Winston Churchill in 1946 een eredoctoraat ontving van professor Cleveringa. Professor Barge trad op als een docent die een krokodil op het schoolbord tekent. Hun dochters Dineke Cleveringa en Helène Barge spelen eveneens een kleine rol.

In een hoekje van de woonkamer van die laatste staat nog altijd een aandenken, dat in de film in een flits te zien is: de stoel waarop Churchill zijn promotieceremonie bijwoonde. Het meubel van de familie Barge werd voor die gelegenheid naar de Pieterskerk gehaald. De universiteit had namelijk geen stoel die groot genoeg was voor de Britse staatsman.

Zes jaren is hier te zien.