Wetenschap
Stenen slaan, en soms een oester
Belangstellende bachelorstudenten kunnen ’s zomers mee op een cursus geologie en mariene biologie in Normandië. Mare trok een paar dagen met ze op.
Bart Braun
woensdag 4 september 2013

Als wetenschappers dingen doen die van zichzelf best leuk zijn, gaan ze vanuit een soort schuldgevoel compenseren. Dikke lagen statistiek, onnavolgbare theorievorming, eindeloze herhaling; het mag niet alleen maar lol zijn. Bij de vakgebieden die aan veldwerk doen, zorgt men er angstvallig voor dat er ook echt gewérkt wordt in dat veld. Wie veldwerkers een ‘fijne vakantie’ wenst, krijgt in de regel een boze blik terug.

De organisatie van de zomercursus Crises in Biology in Normandië rijdt dan ook zorgvuldig om alle toeristische attracties van de streek heen. Alleen helemaal aan het begin van hun excursie bezoeken ze de bioscoop van Arromanches, waar een film van een kwartier ze eraan herinnert dat hier tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten is. ‘We hebben wel eens studenten mee gehad die nog nooit van D-Day gehoord hadden’, vertelt biologe Rinny Kooi, haast verontschuldigend.

De Leidse biologen gaan al sinds mensenheugenis naar Normandië, maar hun jaarlijkse veldwerk werd omgevormd tot honours course, zodat ook andere studies welkom zijn. Wijbrans heeft drie geologen in spe meegenomen van zijn thuisbasis aan de VU, er zijn wat archeologiestudenten mee, twee chemici en één dapper meisje van het Pre-University College, dat volgend jaar eindexamen gaat doen.

Het complexe en brede vakgebied van de geologie wordt aan de Universiteit Leiden vertegenwoordigd door één man: prof.dr. Jan Wijbrans. Hij is aangesteld voor een dag in de week. De ereklas is daardoor een van de weinige mogelijkheden die Leidse studenten hebben om wat aardwetenschappen op te nemen, en in Normandië staan ze er letterlijk bovenop. Het gebied staat erom bekend dat er allerlei verschillende soorten gesteenten relatief dicht bij elkaar zijn te vinden. De oudsten zijn twee miljard jaar geleden gevormd, er bevinden zich fossielen uit allerlei perioden van de geologische geschiedenis, en er zijn de zwartgrijze rotsen bij Granville waar Wijbrans een kort openluchtcollege geeft.

Fossielen zitten er niet in; vrijwel al het leven dat een beetje wil fossiliseren dook 500 miljoen jaar geleden op, in het zogeheten Cambrium, en dit gesteente is ouder. Er zitten wel steentjes in, en wie goed naar die steentjes kijkt, ziet iets opvallends: de grote en kleine steentjes zitten door elkaar. Als ze waren afgezet in water, zou je verwachten dat de grote steentjes onderop zitten, omdat een kiezelsteentje eerder zinkt in bewegend water dan een zandkorrel. Hier is iets anders gebeurd.

De geologen van de jaren ‘50 en ‘60 kenden zulke gesteenten wel, die waren ontstaan tijdens ijstijden, afgezet door smeltende gletsjers. Die gesteentes waren echter veel jonger dan de stenen. De laatste eindigde zo’n twaalfduizend jaar geleden: voor geologen een oogwenk. Wijbrans: ‘Geologen in de jaren zestig hadden een beeld van een aarde die heet was toen hij werd gevormd, en steeds verder afkoelde. Maar hier lag er bewijs voor een grote ijstijd van zeshonderd miljoen jaar oud. De grap is dat geologen inmiddels denken dat er met deze stenen eigenlijk niet door gletsjers zijn afgezet, maar het idee dat er ook in de vroege geschiedenis van de aarde ijstijden waren, is hier ontstaan.’

Op het strand iets verderop komt de andere tak van de cursus aan bod: de studenten moeten niet alleen de geologie, maar ook de mariene biologie van Normandië leren kennen. Gewapend met troffels, netten en emmertjes struinen ze de getijdenpoeltjes en de zee af. Studenten proberen hun versgevangen baby-inktvissen te vertroetelen, er is zonnebrand, er zijn bikini’s en een enkele smulpaap gebruikt de geologenhamers om verse oesters van de rotsen te halen en ter plekke op te slurpen. Klinkt dat niet toch een beetje als vakantie?

Jazeker. Maar na het avondeten duiken de studenten de labzaal in. Tot half twaalf ’s nachts, net als de dagen ervoor. De universiteit van Caën stelt twee weken lang het onderzoekscentrum ter beschikking, maar voor de zekerheid heeft de organisatie nog wat extra aquarium-spullen meegenomen. Het lab bevat tientallen grote en kleine aquaria waarin alle verzamelde slakjes, krabbetjes, wurmpjes en plukken zeewier in leven worden gehouden. Aan het eind van de week moeten de studenten een experimentje met hun vangsten hebben uitgevoerd. Maar eerst is het zaak om te bepalen wat ze nou eigenlijk gevonden hebben.

Veel soorten zeewier zijn bijvoorbeeld alleen uit elkaar te houden onder de microscoop. Wormen moet je op de juiste manier doodmaken, anders verkrampen ze en dan zijn de organen nog moeilijker uit elkaar te houden. Biologiestudente Anna Schwarz zit zuchtend achter een binoculair. In haar boek staan twee soorten keverslakken: de één heeft acht rugplaten waar achttien pluimpjes omheen staan, de ander heeft negen paar pluimpjes om de acht rugplaten staan. De een kan twee keer zo groot worden als de ander – iets wat de tekenaar verduistert door het kleine exemplaar juist twee keer zo groot af te beelden als de grote. Maar is dit nou een grote kleine of een kleine grote? Een student-assistent vindt in een ander boek dat de grote alleen op wrakhout leeft, dus dat zal hem wel niet zijn.

Als ’s nachts de begeleiding de laatste die hards het lab uitbezemt, zitten er nog wel een paar studenten in de kantine om zich te vermaken met de plaatselijke wijn en cider. Maar niet te lang, want de volgende dag gaat de wekker weer om kwart over zeven. Het is geen vakantie, per slot van rekening.