Achtergrond
De Spaanse Burgeroorlog en ik
Gerardo Soto y Koelemeijer
woensdag 18 april 2012
Guernica (1937, 349 × 776 cm) © Pablo Picasso

Als kind spendeerde ik elke zomer met ouders en zus aan de mediterrane zee. We verbleven standaard vijf weken in het krappe appartement van mijn grootouders, in de calle de Francisco Almarche in Benetússer, een dorpje ten zuiden van Valencia.

In een oranje Renault 5, de achterbank naar voren geklapt – gordels achterin bestonden nog niet – legden wij 2000 kilometer af. Mijn zus en ik lagen languit op de koffers, omgeven door bollen Edammer kaas voor alle ooms, tantes en grootouders. We vertrokken wanneer de avond viel, Parijs even na twaalven, Frankrijk in de nacht. Mijn vader reed vierentwintig uur aaneen, gespannen, met korte tussenpauzes voor koffie. Franse biljetten in de linkerschoen, Spaanse in de rechter. Aan de grens viel er zichtbaar een last van zijn schouders. Zijn ergste nachtmerrie: autopech in Frankrijk. Omdat hij noch Frans noch Engels sprak.

We verdeelden de dagen tussen strand en familie. Ik bewaar goede herinneringen aan die tijd. Misschien wel omdat als kind veel langs je heen vloeit. Zo was ik me niet bewust van het feit dat Spanje kort daarvoor nog geleid werd door een dictator. Hoe kon ik ook anders? Ik was de taal niet machtig en mijn vader had me nooit iets over Franco verteld, noch over de Spaanse Burgeroorlog.

In een van mijn postzegelalbums had ik een aantal pagina’s gevuld met Spaanse correos. De eerste postzegels waren beeltenissen van Franco op middelbare leeftijd, een Engels rode van 1; een mintgroene van 1,50; een magenta van 2; een ultramarijne van 3, en een karmijnrode van 4 pesetas. Onder Franco prijkten de tientallen portretten van de jonge Juan Carlos, de huidige koning. De gelijkenissen waren opvallend: dezelfde afmeting, dezelfde in het oog springende kleuren, hetzelfde lettertype. Hoewel mijn vader me hielp de postzegels te verzamelen, te weken in lauw water en ze op logische wijze te ordenen, zweeg hij over hun relatie. Lange tijd heb ik geloofd dat Juan Carlos de oudste zoon van Franco was. Het leeftijdsverschil op de postzegels wees bovendien in die richting.

Er was een tweede mogelijkheid waarop mijn vader het thema aan had kunnen zwengelen. Ik was een jaar of acht en bladerde in La Voz, het blad van en voor Spaanse werknemers van Hoogovens (waar hij bijna veertig jaar zou werken) en trof een afbeelding aan van Picasso’s Guernica. Gebiologeerd keek ik naar de getallen onder het schilderij: 3,49 meter hoog, 7,76 meter breed. Ik kon me niet voorstellen dat dit de werkelijke afmeting was. Mijn vader vertelde slechts dat Picasso het doek had geschilderd als aandenken aan een bombardement op het gelijknamige Baskische dorp door de Duitsers. In mijn hoofd was de link naar de Tweede Wereldoorlog snel gemaakt.

Zo kon het gebeuren dat ik niet veel later een spreekbeurt hield over Spanje, waarbij de grotten van Altamira uitgebreid ter sprake kwamen, net als de Romeinse en Moorse overheersing, Picasso en Dalí, en het WK voetbal, dat in ’82 in Spanje plaatsvond. Vol trots toonde ik mijn klasgenoten mijn collectie sinaasappelpapiertjes, maar met geen woord repte ik over Franco, noch over de burgeroorlog.

Dat mijn vader Franco een klootzak vond, begreep ik pas vele jaren later.

We keken samen de film El Lute, over het leven van Eleuterio Sánchez Rodríguez, eens de meest gezochte crimineel van Spanje. Bij het zien van zoveel onrecht kreeg mijn vader het te kwaad en stak hij een tirade af. Aan fascisten had hij een broertje dood. Het is mooi hoe mijn vader het woord imbeciel uitsprak, half Nederlands, half Spaans, niet precies wetend op welke lettergreep hij de klemtoon moest leggen. Maar dat Franco er in zijn ogen een was, daar liet hij geen twijfel over bestaan.

Hoe vaak heb ik niet aan moeten horen dat mijn vader als kind honger leed. Dat hij vanaf zijn zevende op het land moest werken, als oudste jongen van het gezin. Dat er van de twaalf kinderen zes op jonge leeftijd stierven. En dat vlak voor zijn geboorte zijn oudere broer, die Gerardo heette, net als mijn grootvader, het leven liet. Dat hij zelf als gevolg daarvan, door het leven moest met de naam van de overledene. Maar de burgeroorlog kwam nooit ter sprake. Die begon pas te leven toen ik in ‘99 besloot een rondreis door het land te maken en ik mij verdiepte in zijn recente geschiedenis. Dat was het moment dat mijn vader het zwijgen verbrak.

Stukje bij beetje begreep ik wat van de armoede waarover hij zo vaak had gesproken; hij zag twee jaar na de oorlog het levenslicht, in 1941. Het land lag in puin. Langzaam maar zeker werd ik de Spaanse geschiedenis ingezogen. Om iets van hem te kunnen begrijpen, moest ik terug in de tijd. Ik las en las. Zijn verhalen voedden mijn verbeelding en vormden de aanleiding voor het verhaal van mijn debuutroman, dat zich afspeelt in zijn geboortedorp Santa Amalia, vlak voor en tijdens het uitbreken van de oorlog.

Legio auteurs, filosofen en kunstenaars hebben zich met het thema beziggehouden. De laatste romantische oorlog. Sommigen van hen hebben actief meegevochten. Zowel Hemingway als Orwell bevonden zich destijds in Spanje, net als Albert Helman. De eerste twee schreven er een roman over. Helman deed verslag. Pablo Neruda schreef een gedicht getiteld ‘Spanje’. Weer anderen vonden er de dood, zoals de befaamde Spaanse dichter Federico García Lorca.

Wie iets van het huidige Spanje wil begrijpen, kan niet om de burgeroorlog heen. In het land heerst grote verdeeldheid. Er wordt vaak gesproken over de twee Spanjes. Toch is er lang gezwegen over wat er is gebeurd in de oorlog en de jaren onder Franco. Bij de overgang naar de democratie werd afgesproken het verleden te laten rusten. De vorige premier, de socialist Zapatero heeft mede geprobeerd het tij te keren. Zijn grootvader werd gefusilleerd in de oorlog. Langzamerhand komen de verschrikkingen boven. Talloze massagraven zijn blootgelegd. Sinds enkele jaren is men in de ban van een nieuw schandaal. Vanaf het eind van de oorlog tot halverwege jaren negentig zijn er duizenden kinderen bij hun ouders weggehaald omdat hun ouders aan de ‘verkeerde’ kant stonden of arm waren. Schattingen lopen tussen de dertig- en driehonderdduizend gestolen kinderen.

De oorlog en de dictatuur die er op volgde zijn belangrijke thema’s in de hedendaagse Spaanse literatuur. Als zoon van een Spanjaard, als liefhebber van de Spaanse literatuur en cultuur, en als volger van de Spaanse politiek, ontkom ik niet aan de burgeroorlog. Het blijft me fascineren. Langzaam begin ik te bevatten hoe het zo ver heeft kunnen komen. Wat ik echter nooit heb begrepen is waarom mijn vader er zo lang over heeft gezwegen.

Gerardo Soto y Koelemeijer studeerde literatuurwetenschap in Leiden en schreef in 2006 de roman Armelia, een familiegeschiedenis tegen de achtergrond van de Spaanse Burgeroorlog. Momenteel werkt hij als docent wiskunde.

500.000 doden

De Spaanse Burgeroorlog is een ideologisch conflict dat begon op 17 juli 1936 met een staatsgreep en dat afliep op 1 april 1939. De oorlog is het resultaat van een strijd die volgens historici is terug te voeren tot 1808, het begin van de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Ook de jaren vlak voor het uitbreken van de oorlog zijn allerminst stabiel. De hispanist dr. J. Brouwer, die zelf in 1943 werd geëxecuteerd schreef in 1936: ‘Overziet men de geschiedenis van de Republiek van April 1931 tot Februari 1936, dan ziet men ongeveer dertig ministeriëele crisissen, drie parlementen, twee pogingen tot revolutie met honderden dooden, bijna tienduizend stakingen, enige honderden kerken en kloosters verbrand, ontelbare politieke aanslagen, gevangenissen vol met politieke gevangenen, bijna een millioen werkloozen, een verstoord oeconomische leven, een grondwet die door in elkaar loopende perioden van staat van beleg geen of vrijwel geen toepassing heeft kunnen vinden.’

De oorlog wordt gezien als opmaat voor de Tweede Wereldoorlog. Hitler, Mussolini en Stalin waren reeds aan de macht en hebben zich met het conflict bemoeit. Republikeinen (waaronder communisten, anarchisten en socialisten) streden tegen Nationalisten, die uiteindelijk als winnaar uit de bus kwamen, met als gevolg een dictatuur onder Generaal Franco. In de burgeroorlog vonden naar schatting een half miljoen mensen de dood. Pas na Franco’s dood op 20 november 1975 werd Juan Carlos koning en onderging Spanje een transitie naar een democratie.

De Studium Generale over de Spaanse Burgeroorlog is te volgen op dinsdagavond 24 april, 8 en 22 mei, Lipsiusgebouw, zaal 011, 19.30 - 21.00 uur