‘Er is een politiek voor- en na Pim’, beaamt Fortuyn-biograaf Leonard Ornstein (68) in de kantine van de Tweede Kamer. ‘Zijn verschijning betekende echt een nieuw moment. Een kantelpunt.’
Grofweg ieder kwartier benoemt Ornstein, ook gelauwerd journalist – hij interviewde zowel Poetin als Desmond Tutu – een manier waarop het fenomeen ‘Fortuyn’ de Nederlandse politiek onherroepelijk veranderde.
Het eerste voorbeeld komt, heel tastbaar, al met het betreden van het Kamergebouw – bij de draaideuren-met-gezichtsherkenning: ‘Na Pims dood is de beveiliging serieus aangescherpt.’ Later volgen Fortuyns leiderschap van de eerste explosief-populaire, nieuwe politieke partij, de kritieken op- en provocaties van de media, en het ageren tegen de Haagse cocon – allemaal politieke middelen die door hem normaal werden.
Zo blijft Pim Fortuyn relevant. Ook 22 jaar na zijn dood, op 6 mei 2002. Dat onderschrijft Ornstein natuurlijk (‘zijn politiek was totaal nieuw, revolutionair’), die op het tweede deel van zijn Fortuyn-biografie promoveert. Het eerste deel (over zijn jeugdjaren) verscheen in 2012, deel twee volgt hopelijk volgend jaar. ‘Dat is de bedoeling.’
Promovendus-annex-parlementair verslaggever Ornstein zit met zijn felgekleurde notitieboekje voor zich. Hij lijkt thuis in de Kamer, al sinds 1985 zijn jachtterrein voor nieuws, onder meer voor Het Parool, Vrij Nederland en Buitenhof.
Hoewel hij zijn horloge heeft afgedaan, blijft hij tussendoor op zijn telefoon kijken. ‘Sorry’, zegt hij nadat hij voor de tweede keer tijdens het interview wegloopt om te telefoneren. ‘Dit moet echt even.’
Waar was u toen Pim Fortuyn werd vermoord?
‘Ik was in het AMC in Amsterdam, want mijn zoon had hartfalen, hij zweefde op het randje van de dood. Bij de kinderafdeling stonden allemaal doktoren om me heen die voor zijn leven vochten. Toen ik een paar minuten over zes over de aanslag hoorde, zeiden die doktoren meteen: “Niet mee bemoeien. Laat dit. Jij bent nu met je zoon, niet met Pim Fortuyn.”
‘Dat hij was neergeschoten ging bij mij door merg en been. Want ik had Pim daarvoor nog gezien. Die dagen vocht mijn zoon voor zijn leven, maar hij heeft het overleefd. Pim niet. Nooit heb ik, godzijdank, zoiets heftigs meegemaakt.’
De emotionele herinnering wordt snel verdrongen door trots. Met zicht op het neon-verlichte universiteitslogo op het Wijnhavengebouw vertelt Ornstein hoe diezelfde zoon nu aan de Leidse universiteit studeert.
Als parlementair verslaggever was hij destijds bezorgd om de ontwikkelingen rond Fortuyn: ‘Ik koos geen partij. Ik werkte bij Vrij Nederland, dus ik liet het allemaal op me afkomen. Maar ik dacht wel, hoe gaat dit in vredesnaam allemaal aflopen? Daar was ineens een nieuwe partij die enorm belangrijk werd, en Fortuyn moest die toen in een paar maanden in elkaar zetten. Tegenwoordig weten we niet meer anders, maar toen begon het.’
Ornstein wisselt van ooggetuige naar historicus, en benadrukt de context waarbinnen Lijst Pim Fortuyn werd opgebouwd. Tweeëntwintig jaar geleden werd de politiek nog door grote partijen bepaald, en speelden traditionele media nog een centrale rol in het publieke debat – cruciale punten om deze geschiedenis te doorgronden.
‘Destijds volgden de politieke ontwikkelingen nog keurig de lijntjes van de gevestigde partijen. Dat waren goed geïnstitutionaliseerde clubs; geoliede machines die al 30, 40, 100 jaar draaiden. Van de PvdA, het CDA, en tot de SGP aan toe. Als iemand dan Kamerlid wilde worden, werd echt even goed gekeken of hij of zij dat wel echt kon.’ Zorgvuldigheid die Pim zich tussen februari, toen hij aankondigde een nieuwe partij te starten, en mei 2002 (verkiezingen) niet kon veroorloven: ‘Hij moest in recordtijd van alles bij elkaar schrapen. Hij moest een heleboel mensen zoeken, allemaal uit zijn netwerk, en die kende hij amper. Natuurlijk werd dat een rommeltje.’
‘Het internet bestond bovendien nog maar net, en er waren ook geen mobiele telefoons zoals nu. Hij had zo’n heel klein Nokia’tje, maar bellen was duur. Zéker naar een huislijn, dan was je een vermogen kwijt: dat kostte zomaar 2 euro per minuut. Dus hij deed alles met de fax. Eerst nog op goedkoop, glad papier, waarop de inkt ging vlekken en vervaagde.
‘Stapels van dat papier liggen nu in het Stadsarchief Rotterdam, waar in totaal dertig meter archiefmateriaal staat. Bij een bezoek aan Fortuyns monumentale pand “Palazzo di Pietro” ben ik op de 140 dozen gestuit, en toen heb ik toestemming aan de familie gevraagd.’
Gaat u Volkert van der Graaf ook interviewen?
‘Ik probeer ook zijn medewerking te krijgen. Dus ik zal het wel proberen. Het zou interessant zijn als dat lukt.
‘Maar het gaat over het leven van Pim. Hij was politiek fascinerend en heeft zo’n beetje alle richtingen geproefd. Hij is socialist geweest, maar ook liberaal. Hij komt uit een christendemocratisch nest. Maar qua liberale gedachten was hij zo’n beetje D66.
‘Hij heeft 54 jaar geleefd, maar voor mijn gevoel heeft hij die leeftijd wel twee of drie keer behaald. Hij was altijd hard aan het werk, altijd bezig. Hij las boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen, heeft veel lezingen gegeven en heel veel brieven geschreven. Dus eigenlijk verveel je je nooit met Pim.’
Sommige Fortuynisten achten de media, waar u onderdeel van was, verantwoordelijk voor de moord.
‘In de eerste plaats daagde Fortuyn zelf de media uit. Het was natuurlijk zo dat Job Frieszo, bijvoorbeeld, in het NOS Journaal het partijprogramma van de extreemrechtse politicus Janmaat omhooghield (na de kritiek die volgde toen Fortuyn voorstelde Artikel 1 van de grondwet te schrappen, red.). Maar Pim polariseerde de media zelf ook. Híj heeft dat statement gemaakt en hij was kritisch op bepaalde linkse pers. Dus het was niet één kant op. Hij deed dat ook zelf.
‘Na de dood van Fortuyn kwam toen een groot intern onderzoek bij de NOS, waarin werd afgevraagd of we niet te veel in die Haagse bubbel zaten en niet genoeg naar buiten keken. Dat rapport heette De straat en de staat. We hadden te weinig naar de straat geluisterd. En Fortuyn was het geluid van de straat.
‘Ik heb in Kennemerland, waar Pim ook vandaan komt, op school gezeten. En daar zie je het ook – de PVV is daar nu de grootste partij, terwijl iedereen daar vroeger hartstikke links was. De mensen zijn er compleet vervreemd van de politiek.’
Fortuyn was zelf ook kneiterlinks: hij flirtte met partijen als de CPN en doceerde als “Professor Pim” tien jaar marxistische sociologie. Waarom is hij daarna naar controversieel rechts bewogen?
‘Ten eerste raakte hij teleurgesteld in sommige mensen, met name over omgangsvormen. Hij was ontevreden over hoe mensen op hem reageerden. Hij was natuurlijk een man die alles bombastisch en vol zelfovertuiging bracht. Maar dan zag hij bijvoorbeeld bij een vergadering van de PvdA mensen zo kijken van: “Wat doet die man hier?”’
‘Maar ook zijn persoonlijke overtuigingen veranderden. Volgens hem werkte het op een gegeven moment allemaal niet meer zoals de socialisten dat in de jaren zeventig dachten: dat je met nationalisaties of met arbeidersmacht dingen kunt veranderen. Daar zag hij steeds meer de beperkingen van.’
Toch leverde hij later felle kritiek op het privatiseren van nutsbedrijven, een klassiek socialistisch standpunt.
‘Inderdaad. Want er kwam een paars kabinet aan de macht, ook met de PvdA. Uitgerekend zij waren bezig met de privatisering van het telefoonnet, de post, het openbaar vervoer et cetera. Dat was juist heel stom. Fortuyn zei: die nutsbedrijven kunnen nooit concurreren. Nou, dat hebben we de twintig jaar daarna wel gezien. De trein rijdt nog altijd niet op tijd maar de NS is wel verzelfstandigd. En er moet nog steeds geld van de overheid naartoe.
‘Deze week las ik dat de rechtstreekse treinverbinding tussen Nederland naar Zwitserland is afgeschaft, terwijl we moeten stoppen met vliegen. Dan weet ik: daar zou Fortuyn dus onmiddellijk op ingesprongen zijn. Daar was hij héél goed in. Hij wees altijd op de hypocrisie in de politiek. En dan zei hij: “Ja, hallo, je roept dit, maar wat is het gevolg?”’
Ook de PVV wordt economisch links genoemd.
‘De wachtlijsten in de zorg waren destijds een groot onderwerp. Pim begon zich daar ook over op te winden. En de zorg is ook een groot punt van de PVV.’
‘Maar er zijn belangrijke verschillen. Fortuyn was een eenling in de politiek, maar wel met een partij. Dus niet zoals de PVV, met Wilders die nu zegt: “Ik ben alles, ik bén de PVV.” Fortuyn wilde wél ingebed in een partij zijn, hij wilde gecontroleerd worden; hij vond niks leuker dan debatteren. Bij Leefbaar Nederland voelde hij zich te veel ingesnoerd, dus begon hij teksten te roepen als “Nederland is vol.” Maar hij hield van tegenspraak, ook in de PvdA en de LPF.’
Op het gebied van immigratie en identiteitspolitiek komen Wilders en Fortuyn meer overeen. Kunnen we Wilders op dat gebied als zijn erfgenaam zien?
Fel: ‘Nee, dat vind ik echt onzin. Wilders is geen politiek kind van Fortuyn. Pim was de eerste met de identiteitspolitiek, dus wat dat betreft kunnen we het neefjes van elkaar noemen. Je kan ze geen politieke broers noemen, zo direct is het niet. Er zijn nu partijen die veel extremer zijn dan wat Pim ooit geweest is. Hij wilde wel iets van beperking aan de immigratie, maar heeft ook nog voor een generaal pardon voor asielzoekers gepleit. Dat zou Wilders nu niet roepen.’
Behoedzaam: ‘Maar nu moet ik oppassen. We kunnen die vergelijkingen niet zomaar trekken. Dat vinden mijn promotoren Henk te Velde en Diederik Smit niet goed. Zij zeggen steeds: “Pas daar nou mee op. Je werkt aan een proefschrift, een serieus historisch werk.” Dus ik volg netjes de academische regels; deze dingen moet je altijd in hun historische context plaatsen.’