Achtergrond
Eerst schieten, dan kijken
Historicus Gert Oostindie beschrijft in het boek Soldaat in Indonesië de dekolonisatieoorlog door de ogen van Nederlandse militairen. Het blijkt dat er veel meer oorlogsmisdaden zijn gepleegd dan tot nu toe bekend. ‘Afslachten die hap, paf neer die ploppers.’
Vincent Bongers
woensdag 4 november 2015
Vuurgevecht van Nederlandse militairen op een Indonesische sawah, in 1946. © Spaarnestad/Hollandse Hoogte

‘Wij kwamen niet om te doden. Wij schoten juist opzettelijk over de mensen heen. Totdat op een dag zes makkers van ons in een hinderlaag reden en werden afgeslacht. Alles wat aan een mens zit, was eraf gesneden. Die dag ben ik soldaat geworden. Vanaf toen gold: eerst schieten en dan gaan kijken.’

(Militair Jan de Golde)

‘De meeste jongens die naar Indonesië vertrokken, dachten dat ze daar iets goeds gingen doen’, zegt historicus Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut van Taal-Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden. Samen met collega’s, studenten en stagiairs verzamelde en analyseerde Oostindie brieven, dagboeken en memoires van militairen die in de periode van 1945-1950 naar Indonesië werden gestuurd om het gezag van Nederland in de kolonie te herstellen. Het draaide uit op een bloedig drama. ‘We hebben alles wat veteranen hebben gepubliceerd bij elkaar geharkt: honderdduizend bladzijden.’

Nederland bouwde een flinke troepenmacht op in Indonesië. In totaal telde de krijgsmacht 220.000 militairen, onder wie 160.000 Nederlanders.

‘De instructie van de legertop en het kabinet was altijd: “Gedraag je netjes.” De oprechte gedachte was: “We moeten de hearts and minds van de bevolking winnen.” Dat doe je niet door gruwelijk tekeer te gaan. Uit de documenten blijkt dat veel militairen de Indonesiërs met een mengeling van paternalisme en sympathie beschrijven. Maar als het volk zich tegen de militairen keert, dan deugt het al snel niet meer.’

‘Waar ik kom, kijken mij die wanhopige, niet begrijpende ogen aan, die smeken om niet te worden neergeschoten door verdierlijkte mensen die god betert de macht hebben te beschikken over ’t leven van deze argelozen.’ (Dienstplichtig militair Benno van Eijnt in een brief aan zijn ouders)

De Nederlandse soldaten kregen met verschillende groepen Indonesische strijders te maken en raakten verstrikt in een guerrillaoorlog. Naast het leger van de republiek waren er fanatieke aanhangers van de nationalisten die door militair Krijn van Putten worden omschreven als ‘de Hitlerjugend van Soekarno’. Hun fanatisme is ‘levensgevaarlijk’, schrijft hij. ‘Ze lopen gewoon dwars door het vuur heen. Toch een zielig gezicht, al die bloedmooie ventjes, aan flarden, armen of benen er af en de ingewanden over straat.’

Er waren ook fanatieke moslimmilities, omschreef veteraan Harry Akkermans. ‘Hizbullahs waren geoefende eenheden van jonge Indonesische moslims, met haar tot op hun rug, omdat ze hadden gezworen dat niet af te knippen totdat ze de Nederlanders verslagen hadden.’

Oostindie: ‘Mijn schoonvader die inmiddels is overleden, was militair in Indonesië. Ik heb er helaas nooit echt met hem over gesproken. Hij was tegen de politionele acties; vond het een koloniale oorlog. Maar je werd daar onderdeel van een groep, daar ontstond een enorme solidariteit. Je moet jezelf en anderen in leven zien te houden. Je wordt zo’n oorlog ingetrokken. Politici die militairen op een missie sturen moeten eigenlijk eerst de getuigenissen van deze mannen lezen. Dan krijg je pas een idee hoe ingewikkeld militair ingrijpen eigenlijk is.’

‘Dus ging het vaak op een beestachtige wijze vermoorden, afslachten die hap, van beide zijden onverminderd door, hoewel het van onze zijde vaak verdoezeld werd. […] Dat had soms niets met militaire of strategische belangen verdedigen te maken. Dat was systematisch en koelbloedig uitmoorden, waarbij er ook menige onschuldige burger aan moest geloven, wat barst het, blauwe jongens genoeg, dus paf neer die ploppers.’

(Marinier Bertus van Gils)

‘Wij Hollandse jongens in Indië waren geen haar beter dan de door ons zo verguisde Duitsers (Moffen) en Japanners (Jappen) of later de Amerikanen, Russen, Koreanen of noem ze maar op.’ (Bertus van Gils)

In 1946 sloeg kapitein Raymond Westerling op bloedige wijze een opstand op Zuid-Celebes neer. Er vielen zeker 1600 doden. Westerling schrok er niet voor terug om gevangenen standrechtelijk te executeren.

‘Op grond van mijn acties kreeg ik plotseling de naam van bloeddorstig, tyranniek en dictatoriaal te zijn’, verklaarde hij zes jaar later. ‘Wat heb ik gedaan? Ik had vier mannen gedood, allen moordenaars, en op deze wijze had ik een einde gemaakt aan hun moorden en misdaden, die honderden onschuldige slachtoffers hadden gemaakt.’

Oostindie: ‘Westerling heeft er nooit omheen gedraaid. Hij zei gewoon: “Wat ik doe is efficiënt.” Alle andere manieren kosten nog meer slachtoffers. De legerleiding staat daar ambivalent tegenover. Het mag niet wat de kapitein doet, maar het werkt wel. Dat is de essentie van zo’n oorlog. Er is ook forse kritiek van de militaire top op de kapitein, maar tegelijkertijd wordt hij meerdere malen voorgedragen voor een hoge onderscheiding.’

Westerling was zeker niet de enige. ‘Daar waar het fout ging, werd lang niet altijd gestraft.’

‘Wat ik zag is bijna niet te beschrijven: een duizendkoppige menigte vrouwen, kinderen en oude mannen en er stond angst op hun gezichten te lezen. Helemaal vooraan zat een jonge moeder, bibberend, met een baby tegen zich aangedrukt. Ik zei in mijn beste Maleis “Tida oesah takoet”, je hoeft niet bang te zijn. Tot mijn verbazing verscheen er een glimlach op haar gezicht. Die bevrijdende opluchting bij deze vrouw is mij altijd bijgebleven. (Soldaat Bernard Waanders)

Toch was het merendeel van de militairen niet betrokken bij oorlogsmisdaden, zegt de historicus.

‘Het is belangrijk om dat te blijven zeggen. Ik beschuldig de veteranen ook helemaal niet. Maar je moet de dingen wel bij hun naam noemen. Het gaat mij om waarheidsvinding en zoveel mogelijk boven tafel krijgen. Dat is ook een vorm van gerechtigheid. Het is ook belangrijk om uit te leggen waarom er geweld werd gebruikt. Je begrijpt waarom er dingen fout gaan. Eerst denk je: “Dit is waanzinnig.” Maar als je je wat meer verdiept in de kwestie dan komt er ruimte voor nuance.’

De cijfers liegen er echter niet om. ‘Twintig tot vijfentwintig procent van de militairen in het boek heeft het over oorlogsmisdaden, de rest niet. Maar daar zit natuurlijk een deel bij die wel dingen weet, maar niet praat.

‘Er komen 1400 militairen aan bod in het onderzoek, die samen bijna achthonderd oorlogsmisdaden rapporteren. In de helft van de gevallen gaat het om folteringen en het doden van mensen. Als je rekening houdt met systematische onderrapportage, heb je het toch eerder over tienduizenden dan duizenden gevallen. Dat is heel wat meer dan de incidentele ontsporingen waarover de overheid sprak.’

‘De jaren in Indië daar was het net een roedel wolven geweest…maar nu stond ieder er alleen voor.’ (Veteraan Jan de Golde)

Uiteindelijk werd duidelijk dat de strijd in Indonesië niet was vol te houden. De militairen keerden terug naar Nederland. Daar werden ze in veel gevallen niet met veel enthousiasme ontvangen en verwerkten ze de oorlog meestal stilzwijgend. ‘De oorlog zit nog in m’n hoofd’, aldus militair Rob van der Star. ‘Ik heb jarenlang met een geladen pistool onder mijn hoofdkussen geslapen.’

Volgens Oostindie is het hele verhaal over de dekolonisatieoorlog nog niet verteld.

‘In 2012 heeft het KITLV met het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie een oproep gedaan voor een groot opgezet door de overheid ondersteund onderzoek naar deze periode. Het kabinet-Rutte besloot dat toen niet te ondersteunen. Dat onderzoek moet er nog steeds komen. We moeten onze koloniale geschiedenis goed kennen en ook erkennen. De nazi-bezetting heeft zijn plaats in de geschiedenis. Maar wat er in Indonesië is gebeurd, is al te lang weggedrukt.’

Gert Oostindie, Soldaat in Indonesië,

1945-1950. Prometheus, 320 pag. € 29,95