Cultuur
Tweede prijs: Met haar alleen
donderdag 18 december 2014

l.

Mijn moeder vertelde mij meerdere keren het verhaal over Attila de hun. Hoe hij met zijn grote gespierde lichaam en zijn lange zwarte haar heel midden Europa veroverde. Over zijn dood had ze ook een verhaal. Hij had een bloedziekte waardoor hij zodra hij een wond zou krijgen daaruit direct zou doodbloeden. Ze beweerde dat Attila op al zijn plunder en moordtochten geen schram had opgelopen. Op de huwelijksnacht met zijn derde vrouw, van wie mijn moeder de naam draagt, kreeg Attila een bloedneus en stierf.

Wikipedia zegt dat Attila gestikt is in zijn eigen bloed van een halsslagaderbreuk tijdens een drankorgie. ‘Mogelijk ter gelegenheid van een bruiloft met een nieuwe vrouw,’ staat er nog bij. Verder niets over een of andere mysterieuze ziekte.

Toen ik laatst vertelde dat ik Franny en Zooey had gelezen vertelde mijn moeder me dat ze Salinger tot in de puntjes kende. Ze zei dat de familie Glass waar hij over schrijft zijn eigen familie is. Dat Franny zijn zusje is en Seymour zijn oudere broer die omkwam in de oorlog. Ik vroeg haar nog: Maar, betekent dat dan dat hij zelf Zooey is? Die vraag wuifde ze weg zoals ze dat met alles doet dat niet in haar verhalen past. Ze lijkt mijn twijfels niet eens op te merken. Zo ook mijn opmerking dat ik ergens gehoord had dat Salinger enig kind was. Ik zal het wel verkeerd gehoord hebben, dacht ik. Als ik iemand wil geloven is het wel mijn moeder. 

Op internet, na veel zoeken, zie ik ergens staan dat Salinger alleen een oudere zus had. Of dat waar is weet ik niet. Salinger leefde in isolement en heeft maar weinig blootgegeven over zijn privéleven. 

Toen ik met mijn moeder belde en haar tussen neus en lippen door mededeelde dat het verhaal van Salinger waarschijnlijk niet waar is, dat hij nooit een familie heeft gehad die op de familie Glass lijkt, bleef het lang stil aan de andere kant van de lijn.

‘Mam? Ben je er nog? Hallo?’

‘Dat mag je niet zeggen.’ Haar stem kwam van heel ver weg.

Mijn wangen werden roodheet. Ik begon over mijn week op school te praten. 

ll.

Toen ik zeven was zijn we niet in het huis op de Toussaintkade gaan wonen, tegenover de koninklijke paardenstallen. Een groot huis met een binnenplaats ervoor. We hebben het bezichtigd in de avond. De eigenaresse had de bezichtigingen gekoppeld aan de opening van haar tentoonstelling in de galerie ernaast. Als tijdverdrijf kauwde ik die hele avond op een aluminiumpapiertje en verstijfde van pijn wanneer het mijn zilveren vullingen raakte. Mijn moeder had zoveel gratis wijn gedronken dat ze niet meer in staat was met mij naar huis te lopen. Er werd een taxi gebeld die ons binnen vijf minuten thuis bracht. Voor onze deur probeerde ze de taxichauffeur mee naar binnen te krijgen, maar de man keek alleen naar mij en zei: ‘Moet zij niet slapen?’

Veel later ontmoette ik in een café Peter, de man die wel in dat huis was gaan wonen.

lll.

Er was een verhaal waarin mijn moeder ver voor mijn geboorte danslessen gaf aan de kunstacademie. In datzelfde verhaal staat ze uiteindelijk naakt op de cover van een platenhoes. Ik kan me de cover herinneren. Ze is van de achterkant te zien. Haar handen liggen met vingers gespreid tegen een muur. Haar lange donkere haar valt in een punt tussen haar schouderbladen. Ze draagt niets anders dan een paar zwarte laarzen. Ik kan me de foto op de cover herinneren, maar dat wil niet zeggen dat ik er vrede mee heb.

Of mijn moeder nou de muze was van een of ander studentikoos rockbandje of niet, de herinnering daaraan ligt in de oneindige complexiteit van haar geheugen. Zo ook in die van mij. Verbonden aan weer andere ervaringen, van mij, van haar, van anderen. Ons gezamenlijke verleden is een vloeibaar, altijd stromend geheel.

In mijn herinnering is het alsof mijn moeder op die foto staat en tegelijkertijd niet op die foto staat maar net buiten beeld met verdrietige ogen naar het naakte lichaam staat te kijken.

lV. Jonathan en Tibor

Ik zit met mijn dunne kinderlichaam in een teiltje in de douche. Mijn moeder zit ernaast op een houten kruk te vertellen over haar miskramen. Één voor mij en één na mij. Waarom ik als enige wel overleefde weet ze niet, maar ze vermoedt dat ik bovenaards ben. Ze vertelt vaak dat ik haar vlak na mijn geboorte met wijd open ogen aankeek en dat ze schrok. ‘Oei,’ zegt ze dan en trekt een angstig gezicht. Alsof ze toen wist dat het afgelopen was met haar leven als zodanig en ik haar eens even lang en breed de waarheid kwam vertellen.

Ik kan twee broers voor me zien. Een oudere en een jongere. De oudere broer is vrij lang, heeft donker haar, groenbruine ogen en een serieus karakter. Hij reist veel om in verschillende landen op conferenties over duurzaamheid en de illusie van het winstbejag te spreken.

Het jongere broertje is energiek en opgewekt. Hij heeft licht haar vergeleken met zijn oudere broer en blauwe ogen. Hij drumt in een vrij succesvol bandje en overweegt piloot te worden. Ik ontferm me vaak over hem, hij leert van mij dat briljantie en krankzinnigheid angstaanjagend veel met elkaar te maken hebben. Mijn oudere broer ontfermt zich over ons beiden en zorgt ervoor dat wij in de moeilijkste situaties eerlijk blijven.

Omdat zij er niet zijn ben ik veel alleen met mijn moeder.

V.

‘Ik heb dode punten,’ zeg ik tegen mijn moeder. Ik schuif een stoel naar de badkamer en pak een laken uit de mand met oude dingen. De stoel zet ik voor de spiegel. Het laken legt mijn moeder over mijn schouders en zet het met een haarspeld vast in mijn nek. Haar nagels gaan langs mijn hoofdhuid. Ze houdt stukken haar omhoog en bespuit ze met lavendelwater.

‘Ik wil maar twee centimeter eraf hoor.’ Ze knikt verwoed met haar hoofd als een klein kind. Ik zucht.

‘Wil je niet een pony?’

‘Nee.’

‘Oke, oke.’ Ze haalt haar schouders op. Ze houdt mijn haar met haar linkerhand vast. Met haar rechter opent ze la en pakt er een schaar uit. Een die alleen voor haren wordt gebruikt.

‘Jij hebt zulke mooie haar.’

‘Jij ook,’ zeg ik. Haar accent klinkt lief en kinderlijk. Ze kamt met haar nagels door mijn haar en kijkt ernaar in de spiegel. Ik wil haar zeggen dat ze eens moet beginnen met knippen maar ben te ontroerd door haar gespeel. Die ene keer in het jaar dat ze aan mijn haar mag zitten is haar heilig.

‘Ik knip de onderkant rond. Anders het is zo recht,’ zegt ze.

‘Doe maar gewoon recht hoor. Recht is prima.’ Ik kijk naar mezelf in de spiegel. Strengen donker haar plakken onaangenaam tegen mijn gezicht. Mijn ongeduld is zichtbaar. Het ruikt naar lavendel en naar de crème op mijn moeders handen.

‘Mam?’

‘Ja?’

‘Wat vind jij van de namen Jonathan en Tibor?’

Vl.

Jonathan

Ik denk dat ik hem altijd Jona noem. De than maakt het streng. Ik denk dat hij mij ‘kleine’ noemt en dat ik hem vaak verteder.

Tibor

Ik denk dat ik een zusje had gewild en dat ik hem van kinds af aan vaak Tiborosa noem. Iets waar hij zich later voor gaat schamen.

Wij noemen onze kleine Hongaarse moeder steevast Moedertje.

Vll.

Mijn moeder ligt in haar roze kamerjas op de bank met een pan op haar buik aardappelen te schillen.

Ze vertelt me over het verschil tussen liefde en verliefdheid en wat Carl Gustav Jung daarover geschreven heeft.

Ik zit op het tapijt en blader wat oude zelf geknutselde schriftjes door. De schriftjes zijn met verschillende kleuren karton in elkaar geniet. De namen van mijn knuffeldieren staan op de kaften. Binnenin staan rekensommen en grammaticale voorbeeldzinnen. Zij heeft haar hart gelucht. Er staat in groene pen een krul bij.

Ik maak uit haar verhaal op dat verliefdheid een plaatje is dat je op iemand plakt. Een plaatje dat je mooi vindt. Iets verraderlijks. Het plaatje slijt zonder dat je het doorhebt, en je liefje wordt steeds zichtbaarder en steeds menselijker. Ik geloof dat ze bedoelt dat pas wanneer het plaatje helemaal gesleten is en je nog steeds van iemand houdt, dat je dan van houden van kan spreken. Van liefde.

‘Echte liefde duurt dus heel lang,’ zeg ik. ‘Daarvoor moet je een soort stokoude heilige zijn.’ 

Ze lacht. Hoe zit het met broers en zussen vraag ik me af. Zou je ook op hen een plaatje kunnen plakken dat slijt als de cijfers op een afstandsbediening.

Ik denk aan een kring van knuffelwezens om me heen. Met vriendelijke ogen en zachte neuzen. Ik draag een bril van mijn moeder en schrijf met een krijtje op een klein schoolbordje.

Vlll.

We woonden vroeger in een huis in Scheveningen, niet ver van een enorme windmolen aan het strand. Die witte windmolen wiekt oorverdovend hard wanneer je er onder staat. Iemand gooide eens een knikker omhoog die even later in twee helften weer uit de lucht kwam vallen.

lX.

Mijn moeder ligt op haar rug op het woonkamertapijt en beweegt met haar armen en benen in de lucht. Ze beweegt zo heftig dat de ballen in de kerstboom ervan wiegen. Af en toe houdt ze haar voeten vast en maakt ze gekke geluiden. Ze doet dat na het eten regelmatig. Het is goed om zo nu en dan terug te gaan naar de tijd dat je een baby was zegt ze. Ik zit aan tafel in wat laatste deegballetjes te prikken en kijk naar hoe ze met haar benen schudt.

Morgen is het kerst. Ik ga in kleermakerszit naast haar op het kleed zitten. ‘Wist je dat we volgens onze sterrenbeelden tegenpolen zijn?’

‘Is dat zo? Is dat zo?’ zegt ze. Ze springt op me en kakelt als een kip die een ei uitbroedt. Ik heb tranen in mijn ogen van het lachen.

Ik maak een boekje. Op de kaft schrijf ik met kalligrafeerpen: Jonathan en Tibor.

‘Jonathan en Tibor zijn mijn broers en jouw zoons,’ begin ik. Daaronder schrijf ik alles wat ik over ze weet. Waar ze zitten aan tafel, wat ze op de televisie kijken, welke boeken ze lezen, welke meisjes ze leuk vinden, wat voor toneelstukjes ze in de huiskamer voor ons opvoeren. Ik noem acteurs, zangers en romanpersonages die samen een beeld vormen van hoe ze eruit zien. Ik vertel over Tibors kaboutervriend en over Jonathans plakboek over de sterren. Ik blijf een hele nacht op om te schrijven. ‘Herinner jij je nog iets?’ vraag ik haar in de laatste zin.

Heel vroeg op kerstochtend wanneer ze nog slaapt, sluip ik haar kamer in en leg het boekje naast haar slapende hand.

X.

Ze huilt in mijn armen. Ik stel me voor dat Jonathan links en Tibor rechts van mij haar snikkende lichaam samen met mij zwijgend vasthouden. ‘Moedertje, moedertje,’ zeggen wij, in haar kleine Hongaarse oren.

Door Milla Braat