Cultuur
Vlaamse gaai
Dit is het winnende verhaal van de Mare kerstverhalenwedstrijd 2014, geschreven door Sophie van den Bergh & Siebe Bluijs. Het juryrapport staat hier.
woensdag 17 december 2014

Het klokje op het dashboard gaf tien voor vijf aan. Martijn dacht iemand te zien staan in het veld dat aan rechterzijde voorbijtrok. Eenmaal dichterbij bleek het een vogelverschrikker te zijn. Het klokje op het dashboard gaf al sinds gisteravond tien voor vijf aan, realiseerde Martijn zich. Het was kilometers geleden dat hij een plaatsnaam had herkend. Hij kon natuurlijk elk moment op de rem gaan staan om iemand de weg te vragen, maar Sandra zat achter het stuur, haar handen op tien voor twee.

Het landschap werd steeds heuvelachtiger. Ze reden een dorpje in. Martijn zag hoe een oude vrouw naar haar huissleutel zocht terwijl ze het bovenste gedeelte van haar jas dichthield met haar andere hand. Verderop renden twee kinderen achter elkaar aan met sneeuwballen. Hij keek naar links om te zien hoe Sandra deze situatie zou aanpakken. Ze verminderde zachtjes het gas terwijl ze de jongetjes in de gaten hield. Met een instemmend geluid liet Martijn blijken dat ze de situatie correct had ingeschat.

Ze draaide het cassettebandje om: Eels, Joni Mitchell, Sufjan Stevens kwamen voorbij. Ze maakte vaker mixtapejes, met titels als “donderdag” en “lente”. Op deze stond “kerst”. Ze nam een afslag die hij niet had aangegeven. Ze hield haar blik strak op de weg gericht. Hij bood haar een Fruittella aan.

Met Martijns rijschool ging het goed. In de koffiekamer van het CBR vertelde hij dikwijls dat zijn slagingspercentage van zeventig procent te danken was aan zijn visie (hij noemde het zelf liever een filosofie). Als rijinstructeur had je ook een luisterend oor te bieden, vond Martijn. Het ging tenslotte om de totaalmens. ‘Rijschool Martijn van de Veen, meer dan rijles alleen’ prijkte er in krulletters op de zijkant van zijn Volvo v40. Als de situatie er om vroeg navigeerde hij zijn leerlingen naar een park of bos. Bij lusteloosheid en passiviteit ging hij naar een druk kruispunt of een serie haarspeldbochten. Je moet eerst een gelukkig mens zijn voordat je een goeie chauffeur kan zijn, zei Martijn altijd. Sandra bleek een natuurtalent. De hellingproef was hun favoriete onderdeel. Ze was de enige met wie hij weleens naar de duinen reed. Martijn had zich haar rijexamen al vaak voorgesteld: Sandra die de examinator zelfverzekerd een hand gaf en laconiek een grap maakte terwijl ze instapte. Er kwam geen volgende maandagmiddag of donderdagavond, wist Martijn. Sandra zou zeker slagen.

Het bandje liep af, de radio ging aan. Martijn moest aan de knop draaien omdat de zender was weggevallen. De stem die het volgende kerstliedje aankondigde sprak in een dialect dat hij niet kon plaatsen. Hij zette de thermostaat nog maar wat hoger. Er dwarrelde sneeuw tegen de voorruit. Sandra zette met haar linkerhand de ruitenwissers aan – meteen in de hoogste stand, zoals altijd. Hij besloot er vandaag niets van te zeggen.

Martijn keek naar de jonge vrouw naast hem. Vandaag leek de auto een verlengstuk van haar lichaam. Sinds ze de A12 waren opgereden hadden ze niks gezegd. Vorige les moest Sandra erg lachen om zijn grapje dat de Fiat Multipla leek op een dolfijn. Hij wilde er vandaag op terugkomen, maar de situatie liet het niet echt toe. Sandra had een mooie jurk aan. Ze had ook make-up op, dacht Martijn. Haar lippen waren roder dan anders. Hij kon zich niet herinneren of ze altijd al oorbellen droeg. Hij dacht dat Sandra later een kerstdiner zou hebben, maar het was inmiddels laat. Als Martijn zijn hand op zijn knie liet rusten, raakte ze steeds net niet zijn hand aan als ze schakelde. Sandra gaf een korte tik tegen haar richtingaanwijzer. Ze keek in de spiegel, over haar schouder en weer in de spiegel voordat ze een Renault Mégane inhaalde. Een beetje overdreven vond Martijn, maar je had examinatoren er tussen zitten voor wie het niet overdreven genoeg kon zijn.

Hij had weleens met de gedachte gespeeld haar mee uit te vragen, maar dat hoefde eigenlijk niet; ze zagen elkaar altijd later die week toch wel. Hun afspraken op maandagmiddag en donderdagavond waren genoeg. In de auto waren ze met zijn tweeën. Je kon elkaar veel beter verstaan dan in een café. Martijn was niet zo goed in cafés. Het woord ‘vriendschap’ was nooit gevallen. Hieruit maakte Martijn twee mogelijkheden op. 1. Hun verwantschap oversteeg het amicale, en kon misschien zelfs voor liefde worden aangezien. 2. De verstandhouding tussen instructeur en leerling – die in eerste instantie contractueel was – sloot de aanduiding vriendschap per definitie uit. Vooralsnog was het onbepaald en zolang het onbepaald was kon optie 1 nog waar zijn.

De auto kwam tot stilstand. Sandra zocht een plekje om in te voegen met het verkeer op de overgangsweg. Martijn wilde zeggen: “Na de blauwe Volkswagen,” maar hij hield zich in. Bij elke aanwijzing was hij bang dat Sandra zou vragen waar ze waren. Waarom ze zo ver waren gereden. Wat de bestemming was. Hij zou zeggen dat hij het niet wist. Het hing van haar af wat er vervolgens zou gebeuren. Tot dat moment, dacht Martijn, kon ieder woord de fragiele onbepaaldheid opheffen. Ze voegde in na de blauwe Volkswagen.

De schemer viel. Ze reden langs bossen; het was een slecht verlichte weg. Martijn had honger. In het dashboardkastje lag een broodje kalkoenfilet, in plastic verpakt. Als Sandra ook honger kreeg kon hij het broodje met haar delen. Hij moest denken aan de dag dat Sandra voorstelde om naar haar geboortedorp te rijden. Dat was verder dan ze gebruikelijk gingen. Onderweg was er een Vlaamse gaai tegen de voorruit gevlogen. Het beestje lag er verkreukeld bij. Sandra zei dat ze een vogelopvangcentrum wist dat gerund werd door een neef van haar buurman. Ze wikkelde de vogel in haar sjaal en gaf hem aan Martijn. Hij zat een halfuur in de wachtkamer met de vogel op schoot. Hij was veel te laat voor de volgende les. De dag erop had hij een plastic vogeltje gekocht dat hij aan de achteruitkijkspiegel had gehangen. Sandra had er nog niks over gezegd, maar Martijn wist zeker dat ze het had opgemerkt.

Ze maakten een draai naar rechts. Aan de horizon was opeens een felle gloed te zien. In de verte verdronk het schijnsel de sterren in zijn licht. Boven de lichtbron leek één ster vuriger te branden dan de andere. Martijn twijfelde niet meer dat dit was waar ze heen moesten. Hij hield zijn ogen op de ster gericht, terwijl de gloed de hemel steeds feller verlichtte. Sandra sloeg een zandweggetje in. Het hele bos was overspoeld door oranje en rood. De geur van verbrand hout en dennennaalden drong de auto binnen. Het weggetje leidde naar een open plek. Tientallen dennenbomen waren opgestapeld en stonden in lichterlaaie. Door de rook was nauwelijks iets te zien. Martijn hield zijn voet vlak boven de rem.

Tegen het felle licht van de brandende bomen kon Martijn met moeite het silhouet ontwaren van een persoon die met zijn armen gespreid stond. Sandra reed langzaam dichterbij. In het licht van de koplampen doemde het gezicht op van een man met een lange baard. De man had een krans van maretakken op zijn hoofd. Door de borstelige wenkbrauwen en hoekige neus meende Martijn het gezicht te herkennen, maar hij kon de kenmerken niet thuisbrengen. Om zijn nek droeg de man een ketting van kerstballen. Voordat de auto geheel tot stilstand was gekomen wist hij het. Johan! Rijschool Johan van Schie: “Achter het stuur van je eigen leven.” Martijn had Johan niet meer gezien sinds de dag dat hij zelf eindexamen deed. Bij de derde keer was hij eindelijk geslaagd. Zijn vroegere rijinstructeur zag er uit als een oudere, excessieve versie van zichzelf.

Sandra bracht de auto tot stilstand. Ze trok de handrem stevig omhoog. Toen ze het sleuteltje terugdraaide dimde het licht van de koplampen. Johan was weer een silhouet. “Hier is het,” zei Sandra, terwijl ze haar gordel losdeed. “Het is beter als je uitstapt.” Ze haalde het plastic vogeltje van de spiegel. Voordat Martijn kon vragen wat er aan de hand was stapte Sandra naar buiten. Uit de kofferbak haalde ze Martijns flanellen pyjama, een toilettas, een slaapzak, een setje kleren – vier overhemden, twee broeken, een aantal shirts en ondergoed –, een boek van Cormac McCarthy, een bos rozen en een hoofdkussen. Ze bracht de spullen één voor één naar Johan. Martijn kwam naast Sandra en Johan staan. Met zijn drieën liepen ze op het vuur af. Johan legde Martijns spullen op een stapel brandende maretakken aan de voet van de vuurbron. Binnen een seconde vatten Martijns bezittingen vlam.

Met zijn drieën keken ze toe hoe de vlammen aan zijn spullen likten, Martijn had zijn hoofd gebogen. Zo dicht bij het vuur leek alles verwrongen en vreemd. Hij wilde vragen waar hij nu heen moest, hij wilde Sandra vragen waarom ze lippenstift had opgedaan. In plaats daarvan wachtte hij in stilte tot alles opgeslokt was. De toilettas duurde het langst. Hij moest denken aan de rijlessen van Johan. Zestig lessen had Martijn nodig gehad. Zestig uur waarin Johan hem zelfvertrouwen leerde krijgen. Zestig uur die zijn leven hadden veranderd. Zestig uur die al lang geleden waren. Johan pakte de marekrans van zijn hoofd en hing hem om Sandra’s nek. Hij gaf haar een autosleutel met een sleutelhanger in de vorm van een ster. Daarna wendde hij zich tot Martijn. Met gestrekte hand gebaarde hij in de richting van Martijns auto. Martijn keek Johan vastberaden aan. Hij liep naar de auto toe om op de chauffeursplek plaats te nemen. Johan stapte in aan de passagierskant. Martijn schoof zijn stoel aan en deed zijn gordel om. Hij verstelde de achteruitkijkspiegel. Hij zette zijn voet op de rem en drukte de handrem omlaag, draaide de contactsleutel om en liet de koppeling langzaam opkomen. Met zijn richtingaanwijzer gaf hij aan dat hij linksom een bocht ging maken. Johan knikte. Ze lieten Sandra achter bij het vuur.

Door Sophie van den Bergh & Siebe Bluijs