In computerspelletjes werkt wetenschap altijd zoals je zou willen: een team van onderzoekers staat volledig in dienst van jouw doeleinden, zoals het oprichten van een wereldwijde beschaving of het verjagen van de aliens. Jij vertelt wat ze moeten doen, zij kunnen precies aangeven hoeveel tijd en geld dat kost, welke technologieën dat gaat opleveren en welke nieuwe onderzoekslijnen vervolgens mogelijk zijn.
De werkelijkheid is iets rommeliger, en daaraan danken de wetenschapsredacteuren van Mare en mensen als Wolfgang Kaltenbrunner hun baan.
Kaltenbrunner komt uit Oostenrijk, en werkt bij het Centrum voor Wetenschap- en Technologiestudies. Dat is de tak van de Universiteit Leiden die zich bezighoudt met wetenschappelijk onderzoek naar wetenschappelijk onderzoek. Kaltenbrunner is met name geïnteresseerd in de vraag hoe onderzoeksfinanciering geïntegreerd wordt in onderzoeksorganisaties.
Pandemieën
Dat is belangrijker dan u misschien denkt. In de eerste plaats omdat we meer dan vijf miljard euro van ons belastinggeld uitgeven aan onderzoek. Dan is het wel zo handig als dat een beetje goed wordt besteed.
Het is ook belangrijk omdat wetenschap en technologie een grote rol toegedicht krijgen bij het oplossen van de grote problemen die de mensheid heeft. Klimaat, plasticsoep, biodiversiteit, pandemieën: beleidsmakers zetten graag in op een oplossing die nog niet bestaat maar die er hopelijk wel kan komen.
‘Er gaat op Europese schaal meer onderzoeksgeld naar zulke maatschappelijke uitdagingen dan naar de zogeheten blue skies research, waarbij onderzoekers zelf aangeven wat ze zouden willen onderzoeken’, aldus Kaltenbrunner. In Nederland zelfs twee keer zoveel, volgens een rapport van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen eerder dit jaar.
‘Winkelvloer van de wetenschap’
In een recente publicatie in het Journal of Responsible Innovation laat Kaltenbrunner zien wat de gevolgen van zulke onderzoeksgelden zijn op wat hij ‘de winkelvloer van de wetenschap’ noemt. Dat doet hij aan de hand van twee groepen die hij langere tijd volgde, en waarvan hij de onderzoekers uitgebreid interviewde.
Het subsidielandschap bepaalt mede hoe de langetermijnstrategie van een onderzoeksgroep eruit ziet, zo laat de eerste groep goed zien. Ze doen aan autotechniek. Vlak voordat hun professor met pensioen ging, had de Duitse overheid bedacht dat er groot ingezet moest worden op elektrische auto’s, en dat dat moest gebeuren door geld aan onderzoekers te geven. De nieuwe hoogleraar zette daar vol op in. De groep moest geld uit de nieuwe elektro-potten halen, en slaagde daar ook in: van de vijftig(!) promovendi werden er zo’n twee derde betaald van extern binnengehaald geld.
Dat betekent niet dat alles ook gesmeerd liep voor de ambitieuze nieuwe prof. Het coördineren van zo’n groot team is zo eenvoudig nog niet, en bij het bouwen van prototypes komt een hoop ingenieurswerk kijken dat weliswaar belangrijk is, maar niet dusdanig vernieuwend dat je er een proefschrift over kunt schrijven. Een enkeling klaagde tegenover Kaltenbrunner dat de elektromobiliteits-agenda van de groep een probleem was voor het onderzoeksproces van de promovendi.
Daarnaast was er de Duitse auto-industrie. Net zoals bij vergelijkbare subsidies in Nederland, zoals de Nationale Wetenschapsagenda en de Topsectorengelden, moesten ook hier de onderzoekers samenwerken met het bedrijfsleven. En het bedrijfsleven zat juist helemaal niet te wachten op ambitieuze prototypes. De grote automakers en alle bedrijven waarmee de wetenschappers samenwerken hebben enorme investeringen gedaan in brandstofauto’s. Die zagen meer in hybride voertuigen en zogeheten range extenders, ook al waren die uit het oogpunt van zowel milieu als autotechniek minder interessant.
Dilemma
Dat leidt tot een dilemma, legt Kaltenbrunner uit. ‘Wat ga je doen? Zoek je de grenzen op, en probeer je de fabrikanten ervan te overtuigen om met jou mee te gaan? Te radicaal iets nieuws willen ontwerpen is een slechte funding-strategie, want dan willen de automakers niet met jou werken. Bespeel je de behoeftes die de industrie heeft? Of wil je aan de slag met de maatschappelijke uitdaging die aan je subsidie ten grondslag lag?’
De autotechnici kozen voor een vernieuwende aanpak, ‘om de industrie een spiegel voor te houden’, zoals de professor het noemde.
De andere onderzoeksgroep die Kaltenbrunner volgde – biochemici die alternatieven zochten voor producten op aardoliebasis – bleef dichter bij huis en de belangen van de industrie. Op papier voldeden ze zo keurig aan de eisen van de subsidiegevers. Een echt antwoord op de maatschappelijke uitdaging, iets dat niet uit de afdeling R&D van het bedrijfsleven had kunnen komen, kwam er echter niet.
Tesla’s
Hoe het met de autotechnici is afgelopen, kunt u zien op straat. Daar staan wel Tesla’s, maar geen vanaf de grond opgebouwde elektrische auto’s uit Duitsland. De onderzoeksgroep in kwestie moest krimpen, en kwam extra in de problemen toen de subsidieverstrekkers hun focus verschoven naar zelfrijdende auto’s – een overstap die een stuk gemakkelijker is voor een geldschieter dan voor een universitaire afdeling.
‘Academici zouden niet overgeleverd moeten worden aan gokwerk’, zegt Kaltenbrunner. In zijn artikel schrijft hij: ‘Er is een nauwelijks erkende spanning tussen de normatieve doelen van de subsidie, en de praktische onzekerheid die de afhankelijkheid van zulke fondsen met zich meebrengt voor de ontvangers ervan.’
Politiek probleem
‘Er bestaat bij beleidsmakers een neiging om onze problemen vooral als technische problemen te zien’, zegt hij nu. ‘De oplossing is dan om geld aan universiteiten te geven’ – de aanpak die zo goed werkt in games als Civilization en XCOM.
‘In werkelijkheid heb je meer nodig, vanwege de problemen met de onderzoeksagenda van de groep, vanwege de problemen om de industrie aan boord te houden, vanwege de problemen met de toekomstige gebruikers van de gewenste technologie. Je moet mechanismen hebben om je uitdaging te coördineren. Strengere regels, andere belastingen, geld om de bijbehorende infrastructuur om te bouwen. Dit soort overgangen zijn niet alleen een technisch probleem, maar vooral ook een complex politiek probleem.’