Wetenschap
Vrouwen in Leiden werkten, reisden, vochten, en stalen
Hoogleraar Ariadne Schmidt onderzoekt de impact van vrouwen in de Leidse geschiedenis, en hield vrijdag haar oratie. ‘Opeens valt op dat vrouwen in de meerderheid waren.’
Anoushka Kloosterman
donderdag 5 maart 2020
Gezicht op een hoekhuis te Leiden, tekening van Jan Weissenbruch, 1837 - 1880. Foto Rijksmuseum

Leiden is anno nu best een vrouwenstad, was dat vroeger ook zo?
‘Ik formuleer het voorzichtig, want het zijn lastige cijfers om te achterhalen, maar op verschillende momenten in de geschiedenis kende Leiden meer vrouwen dan mannen. Ik geef cijfers van hoofden van huishoudens. Bij een gehuwd stel was dit de man. Maar als je kijkt naar niet-gehuwden, waren er in de achttiende eeuw meer vrouwen dan mannen hoofd van een huishouden. Het is extra opmerkelijk omdat de studenten in Leiden allemaal mannen waren, vroeger.
‘Als je met een genderbril kijkt, valt opeens op dat vrouwen op verschillende momenten in de geschiedenis in de meerderheid waren. Ik wil kijken hoe bepaalde sekseverhoudingen invloed hebben gehad op het grote historische verhaal.’

Vrouwen werden uitgesloten van politiek en beroepen. Wat voor een rol hadden zij?
‘Vrouwen waren onmisbaar als arbeidskracht, bijvoorbeeld in de textielnijverheid. Je kan ervan uitgaan dat ze geen normale toegang hadden tot gilden en beroepen, maar dat wil niet zeggen dat ze dat werk niet deden. Heel veel traditionele ambachten werden door zowel de man als vrouw uitgevoerd. De vrouw was daar onmisbaar in. Op het moment dat de man overleed, zette de vrouw het werk voort.
‘Ik heb ook onderzoek gedaan naar vrouwen in publieke diensten, en dan zie je ze in allerlei beroepen: marktopzieners, bijvoorbeeld. Of stadhuistoezichthouder: dat is een man, maar in de taakomschrijving staat wel ‘dat sommige taken niet door zijn vrouw mogen worden uitgevoerd’. Dus andere taken werden wél door zijn vrouw gedaan.
‘We zijn geneigd alleen betaalde arbeid te tellen. Daar zijn economen ook mee bezig. Het is belangrijk om daarachter te kijken. Op welke schaal het nu nog zo is, durf ik niet te zeggen, maar het is wel heel lang nog zo geweest dat een bedrijf op de naam van de man stond, terwijl de vrouw onmisbaar was.’

De arbeidsparticipatie van vrouwen lag in feite heel hoog, zegt u.
‘Het moest ook wel. De meeste mensen konden het zich helemaal niet permitteren om niet te werken. Er waren veel alleenstaande vrouwen, en die werkten meestal ook. Dat werd ook van ze verwacht. Als een vrouw voor het gerecht werd gedaagd, voor diefstal, dan werd haar dit zwaar aangerekend. Met formuleringen als: ‘Terwijl zij prima in staat is met handenarbeid in de kost te voorzien, is ze toch gaan stelen.’ Werken werd dus heel normaal gevonden.
‘Het is lastig te reconstrueren, omdat er geen administratie van is. We berekenen het door bijvoorbeeld te kijken hoeveel lakens de lakensector produceerde, en dan te berekenen hoeveel spinsters daarvoor nodig waren.’

Een andere verdeling lag gelijker dan nu: een derde tot de helft van de criminelen was vrouw. Waarom benadrukt u in uw oratie dat dit geen vrouwen zijn die brood stalen voor hun kinderen?
‘Vanwege stereotypering. Als we naar vrouwen in het verleden kijken, denken we: vrouwen doen veel voor hun kinderen, dus als ze het verkeerde pad opgaan, zal dit óók wel voor hun kinderen zijn geweest. Dat deden ze heus wel, maar dat was niet de hoofdmoot. Je ziet juist veel ongehuwde vrouwen tussen de criminelen. Zij hadden helemaal geen gezin. Met dat soort stereotypes mis je veel. Net als de aanname dat vrouwen niet vechten. Ik zou zeggen: duik in de archieven, dan vind je genoeg verhalen.’
‘Wat ik opvallend vond over criminaliteit is de mobiliteit van vrouwen. Wat ze in Leiden stalen, verkochten ze in Rotterdam. Logisch: daar kende niemand ze. Maar als je geen rekening houdt met het feit dat vrouwen ook reisden, zie je dit over het hoofd.’