Columns & opinie
Vanaf welk punt is de archeologische pindakaas te dun uitgesmeerd?
Wie de meeste studenten binnenharkt, krijgt meer geld in de grote academische rat race. De opleiding archeologie in Leiden is daar bijvoorbeeld heel succesvol in. Maar is dat ook goed voor de archeologie in zijn geheel?
Bart Braun
donderdag 31 oktober 2019
Silas.nl

De manier waarop we in Nederland het onderwijs financieren, jut universiteiten tegen elkaar op. Wie de meeste studenten binnenharkt, krijgt meer geld in de grote academische rat race.

Leidse archeologen zijn daar behoorlijk succesvol in: 78 procent van de Nederlandse archeologiestudenten studeert hier. Mede omdat er zoveel studenten zijn, kan Leiden meer onderzoekers aantrekken, en dat komt het onderwijsaanbod weer ten goede. Dat lokt weer meer studenten, en het kan dus alleen een kwestie van tijd zijn voordat de concurrentie in het stof is gestampt onder de Leidse caligae.

‘We’ zijn aan het winnen, jongens!

In werkelijkheid zijn andere universiteiten meer onze collega’s dan onze concurrenten. Schouderklopje dus voor het archeologiebestuur, dat eens stilstond bij de vraag of alles dat goed is voor de Leidse archeologie, ook goed is voor de archeologie als geheel.

Eerst de cijfers: Leiden heeft 460 archeologiestudenten. Als dat 78 procent van het totaal is, zijn er in de rest van Nederland nog 130 studenten over. Die zijn dan verspreid over opleidingen aan de twee Amsterdamse universiteiten, Groningen en Nijmegen, en een minor in Utrecht. Vanaf welk punt is de pindakaas te dun uitgesmeerd?

Omdat docenten ook moeten eten, is er dus een behoorlijke kritische massa aan studenten nodig

Dat risico ligt in de archeologie relatief snel op de loer. Bij vakken als schei- en natuurkunde zijn onderwerp en onderzoeksmethode nauw met elkaar verweven, maar archeologie (en biologie, en criminologie) beginnen met een onderwerp. Elke haak die je daar in kan slaan is welkom, of dat nou een wiskundig model is, of de fysisch-chemische analyse van overgebleven zwarte drek op een scherf, of een cultureel-antropologisch inzicht - en dat dan ook nog eens in allemaal verschillende tijdperken en gebieden. Om aan die breedheid recht te doen en uiteindelijk een archeoloog te worden aan wie de wereld wat heeft, moet een student dus een heel scala aan docenten meemaken.

Omdat docenten ook moeten eten, is er dus een behoorlijke kritische massa aan studenten nodig. Mijn eigen studie biologie (in Utrecht) telde meer studenten dan de gehele Nederlandse archeologie anno nu, en kon nog steeds grote takken van die wetenschap niet of nauwelijks behandelen.

Zo’n veertig, vijftig studenten per jaar – 250 per opleiding – lijkt wel het minimum. Maximaal twee, samenwerkende, archeologie-opleidingen voor heel het land, dus. Breng die tweede dan ook meteen onder in een aparte faculteit, net als hier in Leiden. Maar misschien zou slechts één enkele opleiding ook prima voldoen: er is ook maar één opleiding Japanologie in Nederland (356 studenten), en toch is de Nederlandse Japankunde niet bepaald kapot.

Het is voor universiteiten weliswaar heel goed om een enorme waaier van opleidingen te kunnen presenteren op de open dag, maar voor de vakgebieden geldt dat niet per se. Er is echter hoop: minister Van Engelshoven wil dat de bekostiging van universiteiten minder afhankelijk wordt van de studentenaantallen. Als het zover komt, biedt dat een goed moment om te kijken naar alle hopeloos versnipperde opleidingen in Nederland, die nu nog tegen elkaar op moeten boksen. Wist u dat ratten niet alleen racen, maar ook prima kunnen samenwerken?