Columns & opinie
Opinie: Toch nog maar een keer: het toekomstperspectief van jonge archeologen (3)
Redactie
donderdag 21 februari 2019

Onze oud-student Robin Nieuwenkamp reageert (‘Archeologie is echt geen vetpot’, Mare 16, 31 januari) op mijn artikel over de beroepskansen voor jonge archeologen (‘Archeologiestudenten komen wel degelijk aan de bak’, Mare 14, 17 januari). In laatstgenoemd stuk reageer ik op een onderzoek dat bureau SEO (SEO Economisch Onderzoek UvA) in 2018 uitvoerde in opdracht van het UWV en Elsevier. Anders dan SEO kom ik tot de conclusie dat de beroepskansen voor archeologen en erfgoedstudenten inmiddels gunstig zijn.


De reactie van Nieuwenkamp bevat een aantal interessante waarnemingen die de discussie over dit onderwerp verder verrijken. Als docent en decaan van de Faculteit der Archeologie word ik natuurlijk blij van zijn eindconclusie dat ‘de studie razend interessant is en in staat om je blik op de wereld in zeer korte tijd enorm te verbreden’. Maar afgezien daarvan lijkt Nieuwenkamp het fundamenteel oneens te zijn met mijn analyse, waarvoor hij de termen ‘cherry picking’, ‘misinterpretatie’ en zelfs ‘misleidend’ gebruikt. Daarom toch maar een reactie van mijn kant, hoewel het op zich uiteraard verheugend is dat er nu eindelijk discussie wordt gevoerd over het loopbaanperspectief en de maatschappelijke kansen van de (jonge) archeoloog.


Allereerst maar de kritiek van cherry picking. Het is Nieuwenkamp waarschijnlijk ontgaan dat mijn analyse van de baankansen voor jonge archeologen gebaseerd is op een onderzoek dat in 2017 werd uitgevoerd in opdracht van de Faculteit der Archeologie.


Dat heeft arbeidsmarktgegevens opgeleverd van 626 alumni die tussen 2008 en 2017 hun bachelor, master of promotie hebben afgerond in Leiden. Van de oud-masterstudenten (n= 446) blijkt meer dan 60 procent een baan te hebben gevonden in de archeologie of de erfgoedsector.


Meer dan 25 procent van onze masterstudenten weet een PhD-positie te bemachtigen, hetgeen overigens typisch is voor de Faculteit der Archeologie vanwege het onderzoeksintensieve karakter van de Leidse opleiding.
Er is dus geen sprake van cherry picking, maar van een patroon. Dat patroon werd drie maanden geleden bevestigd door een onderzoek van onze Amsterdamse collega’s van de UvA en VU. Van de geïnterviewde alumni aldaar (n = 122) blijkt 70 procent inmiddels een baan te hebben gevonden in het vakgebied. Voor wie de vacatures bijhoudt op de Facebookpagina’s van de Faculteit der Archeologie en de Amsterdamse instituten (ACASA) krijgt deze positieve conclusie nog wat meer inhoudelijk reliëf.


Dan mijn ‘misinterpretatie’ van de data over loopbaanontwikkeling. Nieuwenkamp stelt dat mijn conclusies over loopbaan- en salarisontwikkeling van de jonge archeoloog een vertekend beeld schetsen, o.a. ‘omdat ‘psychologie en pedagogiek (…) bij uitstek werkvelden zijn waarin veel parttime wordt gewerkt en de archeoloog (dus? JK) veel meer uren moet werken om evenveel te verdienen als een bioloog of psycholoog’.
Ik mis eerlijk gezegd zowel de logica achter deze bewering als de empirische ondersteuning. Waarom zouden psychologie en pedagogiek ‘bij uitstek’ geschikt zijn voor een parttime baan en archeologie niet? Waar kan ik het onderzoek vinden dat die bewering staaft?


Maar afgezien daarvan heb ik voor mijn vergelijking van de loopbaanontwikkeling van de archeoloog en die van de jonge psycholoog, bioloog, historicus etc., net als het onderzoeksbureau SEO overigens, gebruik gemaakt van administratieve data van het CBS. En het CBS combineert deeltijdsalarissen uit de ene beroepsgroep natuurlijk niet met fulltime salarissen uit de andere beroepsgroep tot één statistische populatie; de data is daarop gecorrigeerd.


Ten slotte de gedachte dat het door mij geschetste perspectief op de beroepskansen in de archeologie ‘misleidend’ zou zijn. Dat veronderstelt dat ik met mijn verhaal de lezers van Mare en (toekomstige) studenten moedwillig om de tuin heb willen leiden, waar uiteraard geen sprake van is.


Ik sloot mijn betoog af met een passage over de nieuwe uitdagingen die de toekomstige archeoloog en erfgoedexpert wachten in en met de samenleving.


Zo noemde ik de bijdrage van archeologen aan de oplossing van vraagstukken op het gebied van landschaps- en watermanagement in een tijd van klimaatverandering en andere duurzaamheidsvraagstukken. Ook deze – meer visionaire – passage is niet uit de lucht gegrepen, maar wordt door veel experts en actoren uit het veld gedeeld. Bovendien wordt er op dit nieuwe terrein al enkele jaren geworven met PhD-posities, zo weet ik uit eigen ervaring.
Ik vind het jammer dat de discussie over beroepskansen voor jonge academici in kennisintensieve sectoren als de archeologie en het erfgoedmanagement al snel over geld en salarisontwikkeling gaat.


Tja, de pas gestarte archeoloog verdient natuurlijk niet evenveel als de medisch specialist, ook niet na 10 jaar. Maar is het niet überhaupt mooi om een reële kans te hebben op een baan in het verlengde van de studie van je keuze?


Ik onderstreep daarom nog maar eens dat het momenteel gunstig gesteld is met het arbeidsmarktperspectief van onze studenten, met als afsluiter – wervend, maar dat wordt mij hopelijk vergeven – dat archeologie en erfgoedstudies inderdaad ‘razend interessant’ zijn en je ‘blik op de wereld enorm verbreden’.

 

Jan Kolen is hoogleraar Landschapsarcheologie en decaan van de Faculteit der Archeologie

 

Wat hieraan vooraf ging: een eerdere brief van Jan Kolen ('Archeologen komen wél aan de bak') en de reactie daarop van Robin Nieuwenkamp ('Archeologie is echt geen vetpot').