‘Het moderne academische leven zuigt je op, het neemt je over. En een paar jaar geleden werd het me te veel. Via mijn wederhelft kwam ik op het idee om aan de Mongol Derby mee te doen. Ik hou al mijn hele leven van buitensport: ik zat bij Mountain Rescue, ik rijd paard. Dat komt daar allemaal samen.
‘Het is een race van duizend kilometer. Je moet na tien dagen binnen zijn, anders lig je eruit. Dat betekent dat je elke dag een minimumafstand moet halen in alle mogelijke weersomstandigheden, op alle soorten terrein en op allerlei verschillende paarden. Sommige zijn langzaam, de meeste zijn snel, een paar zijn snel en gemeen. De paarden zijn wild, maar wel enigszins getraind. Vooraf rijden de herders er een paar weken op in de buurt van hun kampen. Op de dag van de race halen ze de paarden van de steppe. En als je als eerste aankomt bij een post heb je de eerste keuze voor een vers paard.'
‘Er is geen vaste route. Hoe je van post naar post navigeert is aan jou. Vroeg in de race zie je veel mensen. Dat wordt minder naarmate je verder komt. De steppe is een vreemde plek. Iemand die twee minuten voor jou vertrekt, zie je soms de hele dag niet meer terug. Maar als je bij de volgende post aankomt, blijkt hij maar honderd meter voor je te hebben gereden.
‘Het is een uithoudingsrace. De finish halen is hetzelfde als winnen. Ik deed het in iets meer dan negen dagen, en werd zeventiende. Op een goede dag kon ik 140 kilometer rijden.
‘In 2019 deed ik voor het eerst mee, en had veel pech. Voor deze race heb ik me nog strakker getraind. Ik ben naar de bedoeïenen, een nomadenvolk in Jordanië, gegaan om mijn conditie te verbeteren. We reden daar de hele dag op Arabische racepaarden door de woestijn. Ik heb ook eigen paarden, maar die rijden maar een paar kilometer over het strand en dan is het mooi geweest.
‘Je moet kunnen navigeren en een goede band met paarden hebben. Maar er zit ook een grote sociale kant aan. Als je uitgeput bij een tussenpost aankomt waar een familie blij is om je te zien, moet je vriendelijk blijven lachen – ook al heb je nog vijf dagen te gaan en regent het. Als ze je kokend hete soep aanbieden, eet je die gewoon, ook al heb je geen trek.'
‘De paardencultuur in Mongolië is eeuwenoud. Vanuit een archeologisch perspectief vind ik dat fascinerend. Soms krijgen ruiters kritiek dat ze een soort toeristen zijn. Dat zijn we niet. We zijn mensen met een gedeelde interesse die naar Mongolië gaan om onze liefde voor paardrijden te delen. De lokale herders zien je ook niet als toerist, ze zien je als gekke ruiter. Ondanks de enorme taalbarrière heb je samen veel pret. We respecteren elkaar.
‘Ze verwachten wel dat je bekend bent met hun cultuur. Als je een zogeheten ger (een ronde tent, red.) binnenkomt, ga je linksaf, want rechtsaf is alleen voor de familie. Als je gaat liggen, doe je dat altijd met je voeten richting de deur. Je stapt nooit over een lasso. Je verspilt geen water. Dit soort dingen moet je weten, anders kom je in de problemen.
‘Het is soms meer een strijd tegen de elementen dan een paardenrace. Op een gemiddelde dag kun je regen, onweer, storm, strakblauwe lucht en extreme hitte hebben. Elk jaar vallen er wel mensen uit vanwege oververhitting of onderkoeling.
‘Twee dagen voor de finish reed ik met een andere ruiter door een vallei, toen er een enorme wolkenmassa onze kant op dreef met bliksem die er aan alle kanten uit schoot. Het lukte niet om het onweer voor te blijven. De paarden wilden niet meer verder en we werden bekogeld met hagelstenen ter grootte van knikkers. Het was beangstigend om met zulk weer op een kale heuvel te staan. Toen de bui was overgetrokken zei de andere ruiter dat ze blij was dat ik langer was dan zij.'
‘Het ziekenhuis in Ulaanbaatar ontvangt elk jaar wel een aantal racers. Voornamelijk met gebroken botten en infecties. Je zit op ongewassen paarden te zweten met iedere dag dezelfde kleren aan. Dan kan een klein wondje een groot probleem worden.
‘In 2019 kreeg een deelnemer een kleine wond op zijn scheenbeen door een stijgbeugel. Hij moest uiteindelijk zijn been laten amputeren. Je bent er als ruiter bewust van dat zoiets je kan overkomen, en je moet hardcore genoeg zijn om ermee om te gaan.
‘Halverwege de race was ik jarig. De herders wisten dat en zeiden dat ik op een specifiek paard moest springen. Die begon meteen te bokken en sprintte toen met 50 kilometer per uur weg. Tien kilometer buiten het kamp had ik het paard eindelijk een beetje onder controle. Toen het beest schrok van een vos viel ik alsnog uit het zadel.
‘Ik ben uiteindelijk teruggelopen naar de tussenpost. De straftijd heb ik toen maar voor lief genomen.
‘Ik zie mezelf over de steppes racen tot ik erbij neerval. Er is toch niets erger dan naar de andere kant van de wereld reizen en daar Starbucks-koffie te kopen van iemand met een honkbalpetje op? Maar tegen de tijd dat ik tachtig ben ga ik wel op een ezeltje rondrijden in plaats van op een racepaard.’