Achtergrond
Mount Everest is adembenemend, maar ook een drukke dierentuin
In de lange rij klimmers op de Mount Everest, waarvan de foto’s viral gingen, bevond zich ook LUMC-promovendus Mona Shahab. Het was een mentale worsteling, zegt ze. ‘Ik begon me af te vragen of het wel ethisch verantwoord was.’
Anoushka Kloosterman
donderdag 20 juni 2019

Toen Mona Shahab (38) de top van de Mount Everest bereikte, had ze in eerste instantie niet door dat ze het had gehaald. Ze zag tientallen mensen, en nog meer vlaggen. Fysiek voelde ze zich zo goed dat ze zich niet kon voorstellen dat ze er al was. Ze had geen hoofdpijn, voelde geen vermoeidheid, en was niet misselijk. Pas toen een van haar sherpa’s haar een high five gaf, drong het tot haar door.

De promovendus klinische psychologie maakte een foto met het vlaggetje van de Universiteit Leiden, met op de achtergrond het uitzicht op de Himalaya. Maar eigenlijk was het niet te doen om een foto te maken zonder andere mensen op de achtergrond. Een andere foto, waarop ze omringd met in dikke parka’s gehulde mensen het LUMC-logo omhoog houdt, geeft haar beschrijving van de hoogste top ter wereld daarom beter weer: ‘Een dierentuin.’

‘Voor mijn gids was het de tiende keer dat hij Everest beklom’, vertelt ze aan de telefoon, als ze drie weken na de beklimming weer in Nederland is. ‘Hij zei dat hij het nog nooit zo had gezien.’ Toen Shahab wilde wachten op haar teamgenoten die ze onderweg had ingehaald, werd de gids ongeduldig. ‘Hij zei: “Je begrijpt het niet. We moeten naar beneden.” Hij werd op een gegeven moment zo boos dat hij alvast naar beneden ging - ik had mijn sherpa’s, natuurlijk. Toen ik na twintig minuten ook aan mijn afdaling begon, zag ik de rest van mijn team naar boven komen, en konden we nog snel een foto maken.’

Fysiek voelde Shahab zich heel goed tijdens de summit push – de laatste fase van de klim, vanaf het laatste kamp op acht kilometer hoogte tot de top – op 8848 meter. De dag ervoor was heel slecht gegaan, vertelt ze. Ze kreeg een paniekaanval op een ijsmuur, waardoor ze haar ritme kwijtraakte en als laatste van haar team in het kamp aankwam. ‘Ze zeggen dat die tocht, van kamp drie naar kamp vier, een test is voor hoe het naar de top gaat. Ik stortte in. Ik kon het niet geloven. Maar ik dacht ook: morgen is er weer een dag.’

Die dag was compleet tegenovergesteld, zegt ze. Het weer was ‘fenomenaal’. Ze had zelfs haar donsjas kunnen uittrekken omdat ze het te warm had. ‘Ik vloog. Ik voelde me zo sterk. Ik genoot van het uitzicht. Mijn gids zei: doe je ogen dicht, en bedenk dat je nu hoger bent dan welke andere berg ook. Het was adembenemend. Zo mooi.’

Maar mentaal worstelde ze. Op weg naar de top moest ze over het dode lichaam van een klimmer stappen. Het was het derde lichaam dat ze onderweg was tegengekomen. ‘De gezichten zijn altijd bedekt. Op de terugweg, toen ik opnieuw over haar heen stapte, zag ik aan haar haren dat het een vrouwelijke klimmer was.’

‘Je ziet mensen die naar beneden gedragen worden, in vreselijke toestand. Ik zag een Chinese man, die later ook is overleden. Hij sprak wartaal, en je kon zien dat hij hersenoedeem had. Dat was choquerend.’

‘De eerste ontmoeting die me echt dwarszat, en waardoor ik me begon af te vragen of wat ik deed wel ethisch verantwoord was, was op 8300 meter hoogte. Daar heb je de balcony, waar ze je zuurstof voor het eerst vervangen. Daar zat een Indiase vrouw op een rots. Ze keek me niet aan, maar keek echt door me heen. Ze was er, maar tegelijkertijd ook niet.

‘Ik vroeg of ze in orde was, en ze haalde haar schouders op. Ik vroeg waar haar team was, en ze wees naar boven. Het zat me niet lekker, maar we moesten door: het was koud, en het zou gaan waaien. Mijn sherpa zei dat iemand van haar team zou komen. Tijdens de afdaling kwam ik erachter dat ze was overleden, door onderkoeling en pure uitputting. Dus je begrijpt dat het moeilijk is om je op de glory te richten, als dit de dingen zijn die je tegenkomt.’

Sherpa's zijn de onbezongen helden, die nooit genoeg eer krijgen. Als zij er niet waren, zou driekwart van ons niet de top kunnen halen.

Toen de uit Saudi-Arabië afkomstige Shahab in 2018 door een documentairemaker benaderd werd om samen met een team Arabische vrouwen de klim te maken, zei ze in eerste instantie nee. ‘Everest had ik nooit zo op mijn radar’, geeft ze toe. ‘Ik vond het een commerciële berg.’ Maar het idee achter de documentaire vond ze sympathiek, en ze hoopte geld op te halen voor goede doelen, dus stemde ze toch in.

Het was waarschijnlijk het drukste klimseizoen ooit. En het meest zichtbare: foto’s van rijen klimmers voor de top gingen viraal. Met zoveel mensen op de berg, waarvan een aantal waarschijnlijk niet fit genoeg is om de tocht te halen, ontstaan er opstoppingen waardoor mensen niet door kunnen klimmen, elkaar in de weg lopen en te veel zuurstof gebruiken.

‘Die bottlenecks hebben ook effect op de ervaren klimmers’, zegt Shahab. Elf klimmers kwamen om het leven. Eén van de slachtoffers was een gids, met wie Shahab als voorbereiding in de winter 22 dagen in de bergen verbleef ter voorbereiding op Everest. ‘Hij viel om tijdens de afdaling. Dat was moeilijk om te horen.

‘Veel mensen die ik zag, hadden daar niet moeten zijn. Ik zag een man, a big, big guy, die heel langzaam ging. Toen we hem inhaalden, hoorde ik zijn sherpa zeggen: je gebruikt te veel zuurstof, we moeten terug. De man zei: oké. Maar veel mensen luisteren op zo’n moment niet. Zij denken: ik heb betaald, ik ben er nu, dus ik wil naar de top.

‘Echt, die sherpa’s hebben zoveel verantwoordelijkheid. Ongelofelijk. Ze zijn de onbezongen helden, die nooit genoeg eer krijgen. Als zij er niet waren, zou driekwart van ons niet de top kunnen halen - of haar voorhoofd kussen, zoals we zeggen.’

Bij terugkomst vroeg iedereen naar foto’s en mooie verhalen, maar Shahab is het nog steeds aan het verwerken, zegt ze.
‘Everyone was on a high. Maar ik voelde me niet zo. Het was een mooie reis, maar wat je allemaal ziet, de verongelukten en de mensen die je ziet lijden, geeft je een hoop bagage. Om eerlijk te zijn: ik heb Everest onderschat. Het is zeker geen walk in the park.’