Columns & opinie
Afscheidscolumn: Moed
De stapeling van miljoenensubsidies biedt te veel gelegenheden om langdurig dienstbare projectkornuiten aan boord te houden die wetenschappelijk nimmer op eigen benen zouden kunnen staan.
Holger Gzella
donderdag 13 juni 2019

In 1933 publiceerde Rudolf Hofmann (1904 – 1990), later hoogleraar morele theologie in Passau, zijn proefschrift met de titel Die heroische Tugend. De vriendelijke Beierse antiquair die me recentelijk een exemplaar verkocht merkte op dat deze kwaliteit broodnodig was toen het boek verscheen. Ook Hofmann ondervond dit waarschijnlijk aan den lijve: ondanks zijn priesterstand werd hij opgeroepen en diende hij van 1943 tot 1944 als vertaler bij de Wehrmacht in Griekenland.

Ongeacht de titel bevat het werk geen verzameling quinoa-avocado-recepten, maar een diepgravende begripsgeschiedenis van de heroïsche deugd, sinds 1737 een basisvoorwaarde bij katholieke heiligverklaringprocessen, tot haar wortels in de aristotelische ethiek. Haar uitgangspunt is een bewonderenswaardige graad van het natuurlijke streven naar volmaaktheid, gevormd door inzicht, ingeoefend door wilskracht, bekroond door zwier, zodat iemand ook buitensporige obstakels vrolijk kan overkomen.

Zij zal cruciaal blijken zodra zwendel, pretentie, betutteling, boboïsering, ondercomplexiteit, reductie van denkvermogen tot opsomminkjes en tegenstrijdige, van feitenkennis losgekoppelde bevoegdheden op Nederlandse Eftelingfaculteiten binnen enkele jaren ontploffen in een grote klap. Dat eist veerkracht, vroeg ontwikkeld door weerstand tegen de gezelligheidsideologie waarmee besturende feelgood-clowns wanhopig proberen de barstende structuur te lijmen.

Alles begint bij blootstelling aan onwelgevallige ideeën. Als studenten een thema te confronterend vinden, moeten ze zich daarin helemaal verdiepen en niet weglopen om alpaca’s te knuffelen. Docenten zijn geroepen om door rede en inleven beroering op te vangen, niet om bij ‘faalangst’ het zakken bij tentamens onmogelijk te maken. Het vergt durf om juist je diepstgewortelde opvattingen bijzonder kritisch onder de loep te nemen, want misschien kloppen ze niet. Na een grondige analyse moet je het lef hebben om de conclusies te trekken. (Precies daarom heb ik me als tiener bekeerd tot het katholicisme.)

Pas door een op deze manier verworven weerbaarheid wordt het mogelijk om buiten de collectieve nestwarmte een eigen onderzoekslijn te ontvouwen. Knusse teams bevorderen geen innovatie, maar convergentie naar een op zijn best degelijke middelmaat. Wie steeds naar beoordelaars en netwerkvrienden toeschrijft, komt nooit verder dan het bekende ietwat te verfijnen. De stapeling van miljoenensubsidies biedt echter te veel gelegenheden om langdurig dienstbare projectkornuiten aan boord te houden die wetenschappelijk nimmer op eigen benen zouden kunnen staan. Dat kweekt een verzorgingsmentaliteit: ik ken onderhoudsintensieve medewerkers die geen van hun dertig vermeend onderhanden artikelen ooit afronden maar altijd erop staan om mee te mogen liften met iemand die gewoon dingen voor mekaar krijgt. De enige oplossing is meer kleinschalig individueel onderzoek met eigen verantwoordelijkheid en minder ingrijpende loopbaantechnische gevolgen.

Slechts in de praktijk geharde intellectuele autonomie wapent vervolgens tegen de ergste kant van de afhankelijkheidscultuur: anonieme nota’s die door lafheid, rancune en teleurgestelde verwachtingen alsmaar uit de grond schieten. Toch kent verklikkerij alleen verliezers. Een manipulatieve instituutsdirecteur, die jarenlang stafleden verzocht om over hun collega’s ‘vertrouwelijk’ verslag zonder wederhoor uit te brengen teneinde ‘onfatsoen’ te beknotten, speelde, zo hoort men, uiteindelijk zelf een nogal roemloze rol in een geheim rapport. Zulks verandert niet door imbeciele leiderschapscursussen, maar door tegengas, korte bestuurstermijnen en verplichte terugkeer naar de oude functie. Een andere directeur, die gillend met opgeheven vuist op mij afstapte toen ook ik me eens moest verweren tegen dergelijke praktijken (het kwam ook weer goed), had vermoedelijk meer trainingen gevolgd dan boeken gelezen – tevergeefs.

De uitdaging is om geschikte mensen te vinden voor de wederopbouw. Verheven idealen zijn onmisbaar. Nadat aan mij gevraagd werd om lid te worden van de selectiecommissie voor een landelijk Duits hoogbegaafdenprogramma, ijkte ik mijn oordeel tijdens de interviews aan de in 1943 geëxecuteerde leden van de Weiße Rose, een verzetsbeweging aan de Universiteit München, waar ook Hofmann is gepromoveerd. Het waren geen opgefokte activisten, ze lazen geschriften van Augustinus, sonnetten van Reinhold Schneider en essays van Theodor Haecker, verdiepten zich in kunst, muziek en politieke filosofie en toonden gevoel voor de schoonheid van de natuur. Moed ontstaat immers uit liefde voor iets wat de strijd waard is. Sporen van dit licht ook tegenwoordig in studenten te ontdekken, geeft hoop voor de toekomst: à bon entendeur, salut!

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde. Dit is – tot onze grote spijt – zijn allerlaatste column voor Mare.