Columns & opinie
Ik – linkse deugneus eerste klas – vind Andreas Kinneging een baas
Als ik naar huis ging na een werkgroep rechtsfilo, had ik het idee dat ik écht iets geleerd had, in plaats van (zoals zo vaak) achterover had gehangen en de minuten afgeteld tot ik weer naar huis mocht.
Maia de Quay
woensdag 30 november 2022

Death and taxes, dat zijn de twee zekerheden in het leven. Mocht je rechten studeren in Leiden, dan komt hier een derde zekerheid bij: de aanname dat je een FVD-­fanaat bent. Hoewel ik als columnist niet vies ben van een potje generaliseren, maak ik met die veralgemening graag korte metten. De Universiteit Leiden, en meer specifiek de faculteit Rechtsgeleerdheid, ís geen rechts bolwerk waar de Raisa’s en Thierry’s van deze wereld hun ongefundeerde meningen de wereld in kunnen slingeren.

Integendeel, het overgrote deel van de mensen dat in het KOG rondloopt is gematigd, bedachtzaam en voor wat de studentenpopulatie betreft (ondergetekende incluis) over veel zaken meningloos (uiteraard ook een zonde, maar soit). In mijn relaas over hoe de rechtenfaculteit geen rechts bolwerk is, passeren meerdere argumenten de revue, maar mijn belangrijkste troef is mijn wellicht controversiële en allicht onverwachte mening over professor Andreas Kinneging: ik – linkse deugneus eerste klas – vind hem een baas.

Voor wie hem niet kent: Andreas Kinneging is de illustere hoogleraar rechtsfilosofie die bekend staat om zijn reactionaire opvattingen (niet in de laatste plaats over de verdeling tussen man en vrouw), zijn socratische manier van lesgeven én om het feit dat hij Rutger Castricum ooit bijna in elkaar timmerde.

Geïntrigeerd door alle verhalen die ik over hem gehoord had, meldde ik me een jaar geleden aan voor zijn werkgroep voor het vak Rechtsfilosofie I. Anders dan anders waren die werkgroepen zeker: een verademing, in mijn optiek.

Voordat ik verder ga met mijn lofzang, is het belangrijk te vermelden dat ik niet kan oordelen over zaken waar ik niet bij was, en aangezien ik colleges heb gehad tussen september 2021 en april 2022, gaat mijn column expliciet niet over de periode die NRC beschreef (en waaruit bleek dat vier klachten van studenten over intimiderend gedrag van Kinneging gegrond waren verklaard).

Ironisch genoeg hebben de gelieerden van ‘het gangetje’ me genuanceerd leren denken

Waar gaat mijn column dan wel over? Dat ik Kinneging – ongeacht mijn persoonlijke meningen en/of voorkeuren – een heel goede docent vond. Dat heeft, in tegenstelling tot wat de heer Cliteur mij op Twitter nog wel eens verwijt, dus niets met links of rechts te maken, maar ‘slechts’ met het niveau van lesgeven.

Ben ik het eens met het merendeel van de meningen die Kinneging erop nahoudt? Bepaald niet. Doet dat ertoe? Bepaald niet. Shocker: de mens is veelzijdig!

In de werkgroepen was Kinneging streng maar rechtvaardig. Hij eiste dat je voorbereid was, je je goed had ingelezen en niet ‘zomaar’ iets zei. Hij vroeg aan het begin van een college wie het hoofdstuk écht had gelezen, en als hij later ontdekte dat dit toch niet het geval was, kon je op een wat-kom-je-hier-dan-helemaal-doen-preek rekenen. Leuk is dat niet, terecht wel.

Als je op een complexe vraag een kort en simpel antwoord gaf, stelde hij aanvullende vragen en vroeg bij het volgende antwoord door wat dat dan weer betekende. Als je iets niet wist, werd je uitgenodigd om er ter plekke over na te denken. Meer dan wat dan ook vond ik dat leerzaam en inspirerend: uitgedaagd worden om na te denken over wat je zegt in plaats van te worden bedankt en vervolgens het goede antwoord over te nemen op een kladblok waar je vervolgens toch nooit meer naar zal kijken.

Toen ik me inschreef voor Rechtsfilosofie I rekende ik er eigenlijk op dat ik het vak niet boeiend, Kinneging onaangenaam en de manier van onderwijzen onprettig zou vinden. Ik had mezelf ingedeeld in het clubje ‘Niet-FVD-fan-rechtenstudent’ en verwachtte daarom een hekel te hebben aan alles wat aan de afdeling Encyclopedie van de Rechtswetenschap gelinkt is. Dat bleek niet alleen kinderachtig, maar ook onwaar. Als ik naar huis ging na een werkgroep rechtsfilo, had ik het idee dat ik écht iets geleerd had, in plaats van (zoals zo vaak) achterover had gehangen en de minuten afgeteld tot ik weer naar huis mocht.

Ironisch genoeg zijn de gelieerden aan wat ‘het gangetje’ is gaan heten dus bij uitstek degenen geweest door wie ik heb geleerd om genuanceerd te denken. Helaas voor mijn gesprekspartners en mooi voor mij: nu kan ik zoals een goed rechtenstudent betaamt alle radicale opmerkingen over deze tak van de rechtenfaculteit weer kapotnuanceren en pareren met de zinsnede ‘dat hangt af van de omstandigheden van het geval’.


Maia de Quay studeert rechten