Ergens in het Ierse County Kerry staat een oude man in een riviertje op forel te vissen. Even schiet Leiden door zijn hoofd: daar werd hij in april 1993 namelijk gearresteerd op verdenking van valsheid in geschrifte, omkoping en deelname aan een criminele organisatie.
Reden: betrokkenheid bij de bouw van een nieuw laboratorium dat miljoenen guldens opslokte, maar nooit meer zou worden dan een stapel bouwmaterialen.
De visser zou Theo Doevenspeck kunnen zijn. De naam van de voormalig directeur bedrijfsvoering van de Universiteit Leiden doet denken aan een romanpersonage van Bordewijk. Maar de rel waarbij hij betrokken was, is geen fictie. Sterker nog: de zogeheten Annex-affaire zou er niet alleen voor zorgen dat er bestuurlijke koppen rolden, door het schandaal werd uiteindelijk ook de macht van de universitaire medezeggenschap – die dit jaar vijftig jaar bestaat – de nek omgedraaid.
Hoe kon dat gebeuren?
louche projectontwikkelaar
Het begon allemaal met een onschuldig bouwplan in 1991. Medici, genetici en biologen hadden dringend een nieuw laboratorium nodig naast het Sylvius. De universiteit had te weinig vierkante meters en wetenschappers werkten onder slechte omstandigheden. ‘Zij werden geplaagd door rottende kozijnen, gemene tocht en binnensijpelend water als het regende’, noteerde oud-redacteur Malou van Hintum, die in Mare tientallen artikelen over het schandaal publiceerde.
De bouw van deze ‘Annex’ werd een ramp. ‘Directeur bedrijfsvoering Doevenspeck sloot een deal met een louche projectontwikkelaar’, vertelt Arie de Jong (68), die tijdens de affaire voor de PvdA in de Tweede Kamer zat en van 1991-1995 buitenuniversitair lid (BUL) van de universiteitsraad was. De bouwer ging failliet en er verscheen slechts een karkas van een gebouw. ‘Er was zeven miljoen gulden verdampt en er stond geen lab.’
In plaats van een feestelijke opening van de Annex viel de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst bij de universiteit binnen. In een reconstructie uit 1994 meldt Mare dat projectontwikkelaar Pieter van Koningsveld ‘grif toegaf nog nooit gebouwd te hebben’ en ‘geen cent te makken’ had. Toch ging de universiteit met zijn bedrijf Fibomij in zee.
Mooi ontsnapt
Rook kringelt op uit de pijp van emeritus hoogleraar theologie Lammert Leertouwer (89) die toen rector was. Hij baalt nog steeds van de kwestie. ‘We waren slachtoffer van een kwaadaardige ambtenaar’, zegt hij in zijn studeerkamer. ‘Die smeerlap Doevenspeck had de boel op een ingenieuze manier belazerd.’
In het vaktijdschrift Cobouw stond dat het college van bestuur zich schriftelijk bereid had gevonden om miljoenen voor extra kosten te betalen, legt Leertouwer uit. ‘Ik dacht: hoe kan dat nou? Zulke bedragen betaal je niet zonder het in het college te bespreken. Ik belde het blad en kreeg na het nodige aandringen een kopie van die brief. Doevenspeck had deze bij afwezigheid van het college in onze naam getekend. Toen hebben we meteen aangifte gedaan en dat bedrag niet betaald.’
Soms moet hij ineens weer aan de zaak denken. ‘Onlangs was ik voor het eerst sinds corona bij een concert van mijn zoon (violist en dirigent, red.) Johannes, op kasteel Duivenvoorde in Voorschoten. Decennia geleden was ik daar voor een receptie. Doevenspeck deed daar zijn uiterste best om ons samen met een andere aanwezige op de foto te krijgen. Iets in mij zei: “Dat moeten we niet doen”. Die persoon bleek later betrokken te zijn bij het schandaal, dus daar ben ik mooi aan ontsnapt.’
Maar een clash met de universiteitsraad kon de rector niet ontwijken, zegt De Jong. ‘Het was zo’n complexe zaak dat er werd besloten een onderzoekscommissie in te stellen. Vanuit de BUL-fractie werd ik daarin gestopt en opmerkelijk genoeg zelfs als voorzitter, terwijl de “bullen” nooit helemaal serieus werden genomen.’
Pas later snapte hij waarom. ‘Het ging om een dader binnen de universiteit. De kwestie was zo gevoelig dat het not done was om iemand van de organisatie zelf naar voren te schuiven: er speelden allerlei gevoelens, belangen en machtsrelaties. Collegevoorzitter Kees Oomen was weliswaar een buitengewoon goede bestuurder en jurist, maar hij was blijkbaar toch zo naïef geweest om een contract te tekenen waarmee de universiteit een poot werd uitgedraaid. Daaruit bleek wel dat de checks and balances bij de universiteit onder de maat waren.’
Bloedzuiger
Het college reageerde ook niet goed op de signalen van een medewerker bij huisvesting van de universiteit. ‘Die trok zijn handen ervan af omdat hij deze aanpak niet zag zitten.’
Leertouwer vindt echter dat het college te hard werd aangepakt. ‘Natuurlijk was het college “politiek” verantwoordelijk. Naar mijn mening escaleerde de zaak echter door toedoen van de raad, en dan met name door de houding van De Jong die zich als een bloedzuiger in de zaak vastbeet.’
Oomen werd op voorhand al als schuldige gezien, vertelt Leertouwer. De collegevoorzitter ‘was niet geliefd, daar had hij zelf ook het nodige toe bijgedragen. In de raad reageerde hij vaak tamelijk afwijzend. Dan moest ik daar weer iets vriendelijks tegenoverstellen.’
Ook zou de collegevoorzitter meer tijd besteden aan het paardenstamboek dan aan het besturen van de universiteit, waarover hij had gezegd dat het ‘een fluitje van een cent’ was. Leertouwer: ‘Dat was natuurlijk geen verstandige opmerking en die ging heel Leiden door. De heer Oomen had heel weinig goodwill, maar heeft niets gedaan dat hem moreel verantwoordelijk maakt voor het schandaal.’
Het onderzoeksrapport was echter vernietigend. ‘De commissie is ervan geschrokken hoezeer emotionele gedragingen in de onderling verhoudingen domineren, waar zakelijk handelen aangewezen was’, citeerde Mare. ‘Heldere en gemotiveerde beslissingen, het respecteren van expertise en persoonlijke integriteit, en heldere communicatie van het college met het eigen ambtelijke apparaat zijn zaken die sterk ontbraken.’
Motie van wantrouwen
Het college pikte dat niet. De conclusies waren ‘blote suggesties’ en misten een ‘behoorlijke afweging van de redelijkheid’. Het bestuur was slechts misleid en nam daar de verantwoordelijkheid voor. Het rapport was een beschamende vertoning en een tendentieuze aanval op Oomen. Die volgens het college te maken kreeg met een ‘spervuur van suggestieve opmerkingen’.
Toch wilde een meerderheid van de raad dat de collegevoorzitter het veld ruimde, zegt De Jong. ‘Er werd een motie van wantrouwen ingediend tegen Oomen. Hij stapte echter niet op. Het college stelde: als Oomen weg moet, dan gaan wij ook.’
De bouw-affaire was een bestuurscrisis geworden en de landelijke politiek ging er zich ermee bemoeien. Na Kamervragen stelde hoger onderwijsstaatssecretaris Job Cohen een onafhankelijke onderzoekscommissie in.
Rector Leertouwer probeerde dat nog te voorkomen. ‘We gooien onze naam te grabbel’, citeerde Mare hem. ‘Het kan toch niet zo zijn dat wij, die praesidium libertatis in het vaandel dragen, niet intern tot een redelijke oplossing kunnen komen?’
Die noodkreet kwam te laat. De commissie kwam met explosieve conclusies. Het handelen van het college in de affaire was op zich niet voldoende reden om het ontslag van Oomen te eisen, maar de Leidse verhoudingen waren zo verziekt dat het onder ‘deze omstandigheden onvermijdelijk’ was dat ‘de voorzitter van het college van bestuur zijn positie ter beschikking stelt’.
De pest in
Ook de raad kwam zwaar onder vuur te liggen. Die had verwijtbaar gehandeld door zich vooral ‘te gedragen als vertegenwoordigend bestuursorgaan met controlerende taken’ en had ‘daarbij zijn verantwoordelijkheid als medebesturend orgaan uit het oog verloren’.
De universiteitsraad streefde er niet naar ‘de gerezen problemen op te lossen en de schade voor de universiteit te minimaliseren, maar heeft zich bij meerderheid gericht op het vaststellen van de verantwoordelijkheid en het toedelen van de schuld’.
De commissie stelde daarom voor om de macht van de raad in te perken.
Het rapport belandde op het bureau van een balende bewindsman, zegt Job Cohen (73), die rector van de Universiteit van Maastricht was maar een plots opengevallen post als staatssecretaris invulde. ‘Ik zat er ver vandaan en moest uitvoeren wat de commissie voorstelde. Wat bij mij wel is blijven hangen dat ik er de pest in had dat ik Oomen de wacht moest aanzeggen. Hij was decaan van de Leidse juridische faculteit toen ik daar werkte, en heb verschrikkelijk veel van die man geleerd.’
Beroerdste dag
Leertouwer besprak de situatie met Oomen en Jan Waldus, het derde lid van het college, voordat ze naar het ministerie van Onderwijs gingen. ‘Ik stelde toen voor dat we ons niet verder gingen verzetten tegen het ontslag van Oomen. Als Oomen een fatsoenlijke uitkering kreeg, zouden wij aanblijven.
‘Toen we binnenkwamen op het kantoor van Job, zei hij: “Dit is mijn beroerdste dag als staatssecretaris.” “Nou jongen”, antwoordde ik in het Gronings - want hij heeft daar gestudeerd en ik kom er vandaan: “Dan heb je nog niet veel meegemaakt.”’
Het plan dreigde alsnog te mislukken, omdat Cohen de regeling te riant vond. Leertouwer: ‘“Die krijg ik niet door de Kamer”, klaagde hij. “Dan moet je je beroemde politieke vernuft maar inschakelen”, reageerde ik. “Anders treden wij allebei ook af en daarmee bewijzen we de universiteit geen dienst.”’ Het lukte de staatssecretaris om de regeling erdoorheen te duwen.
Op mijn donder
Maar op het gebied van de nieuwe bestuurscultuur greep Cohen in. ‘Ik heb naar aanleiding van het rapport een college van toezicht ingesteld’, blikt hij terug. ‘Bij mijn terugkeer als rector kreeg ik daar wel voor op mijn donder van fracties in de universiteitsraad, met name van de studentenpartijen. Ik zou daar ook tegen hebben geprotesteerd als ik in hun schoenen had gestaan.’
Er was wel inspraak, maar de universiteitsraad zorgde niet langer voor de checks and balances, legt De Jong uit. ‘Dat was een essentiële wijziging. De Leidse universiteitsraad werd tandeloos. We konden daar als raad niets tegen doen, we gingen er niet over.’
Zo’n raad van toezicht kwam er uiteindelijk bij alle universiteiten, zegt De Jong. ‘Minister Jo Ritzen, die in het eerste kabinet Kok de portefeuille hoger onderwijs overnam, heeft toen een wet gemaakt waarmee deze structuur landelijk in 1997 werd ingevoerd.’
Spoorloos verdwenen
De botsing tussen de Leidse raad en het college zorgde dus voor een schokgolf door het heel academisch Nederland, al relativeert Leertouwer dat wel enigszins. Leiden was vooral een stok om mee te slaan. ‘We wisten dat de Kamer morrelde aan het bestuurssysteem. Daar wilde een meerderheid maar al te graag van af. Dat is uiteindelijk dus ook gelukt.’
Dat zijn zwendel ook ingrijpende democratische consequenties heeft gehad, zal Doevenspeck weinig hebben geïnteresseerd. De ‘smeerlap’ is inmiddels verdwenen. Of hij nog leeft, is onbekend. Ook is nooit opgehelderd hoeveel geld hij precies incasseerde, al worden bedragen genoemd van vier tot vijf ton. Het laatste spoor leidde naar Ierland, schreef Mare in 2003, het geboorteland van de ‘tweede vrouw van de toegewijde sportvisser’.