‘Valorisatie was in Nederland heel lang de manier om bekijken welk onderzoek nuttig was’, vertelt wetenschapsfilosoof en –historicus Jorrit Smit. ‘Als ik er met wetenschappers over sprak, kwamen die gesprekken altijd uit op economische waarde. Dat is gek, want de definitie in het beleid van het ministerie en de universiteit is officieel breder, meer maatschappelijk.’
Die discrepantie wilde de promovendus duiden. ‘Ik was al even bezig met mijn promotieonderzoek toen iemand me vroeg of ik niet wat over science parks kon schrijven. Ik heb zelf mijn bachelor gehaald op het Amsterdamse Science Park, waar ik toen ook woonde. Dus ik heb van zeer nabij ervaren hoe het daar werkt.’
Ideaalbeeld
‘Tijdens mijn archiefonderzoek begon ik in te zien hoe zo’n park eigenlijk een ideaalbeeld van wetenschap belichaamt. Het is een poging om te laten zien hoe wetenschap zou moeten zijn.’
Smit noemt deze plekken utility spots, en het Bio Science Park in Leiden is er een van. Hoe deze plekken tot stand komen verraadt volgens hem wat we echt belangrijk en nuttig vinden in de wetenschap.
‘De ruimtelijke inrichting is een lens waarmee je het nut kan achterhalen. Als je naar moderne science parks kijkt zie je veel high-tech, ICT en commercialisatie. Daaruit kun je concluderen dat men veel waarde toekent aan wetenschap die is om te zetten in iets wat je kan verkopen.’
Volgens Smit is het goed om deze impliciete waardeoordelen in de gaten te houden. ‘Met de coronacrisis zie je nu ook weer dat farmaceutische bedrijven niet primair geïnteresseerd zijn in producten die kwetsbaren nodig hebben, maar vooral in producten die veel kunnen opleveren. Daar spreekt een vertrouwen uit in de markt waar je vraagtekens bij kan zetten.’
Geen wildernis
Sinds de universiteit van Stanford begon met een science park, in de jaren ‘50, zijn universiteiten het overal ter wereld na gaan doen.
‘Een park is iets anders dan de wildernis, het is gecontroleerde natuur. Het is de mens die natuur in banen leidt en volgens een esthetisch ideaal rangschikt. Daarmee suggereer je dat er in het science park dus controle is over de natuur.’
‘Er is ook het praktische punt dat mensen er moeten willen werken. Als je het een industrieterrein noemt krijgen mensen een stuk minder zin om er te werken.’ Grappend voegt hij toe: ‘In Leiden wordt nu bij het Science Park ook een echt park aangelegd, vernoemd naar Rob Schilperoort, een van de grondleggers.’
Militair nut
Toch zijn niet alle utility spots ingericht op winstbejag. ‘Amerikaanse onderzoeksinstellingen van na de Tweede Wereldoorlog zijn weer heel anders, daar zie je dat het ging over staatsveiligheid: wetenschap met militaire doeleinden. Commerciële belangen waren daar veel minder aan de orde.’
Ook in Nederland kan het anders. In de jaren ’70 moeten wetenschappers uit hun ivoren toren komen en de maatschappij dienen. In nieuwe wetenschapswinkels vinden wetenschappers en burger elkaar, zo was het idee. Daar ging het juist over de mensen die kapitaalarm waren toegang te verlenen tot onderzoek en kennis. Dat zijn heel andere belangen dan de science parks van nu.’
Nu valorisatie al weer vervangen is door het politieke stopwoordje ‘impact’ dienen zich ook weer nieuwe utility spots en nieuwe ideeën over nuttige wetenschap aan. Voor Smit des te meer reden om te blijven kijken naar hoe we bepalen wat we waardevol vinden: ‘Er zijn eindeloos veel opties van wat “nut” kan betekenen. Kijk naar plekken waar wetenschap wordt bedreven en vraag je af: voor wie is dit en welke alternatieven zijn er denkbaar?’
Jorrit Smit, Utility Spots. Science Policy, Knowledge Transfer and the Politics of Proximity.