De verkameringsdiscussie duurt maar en duurt maar. In het voorjaar lag er al een plan voor een nieuw beleid. Inwoners hebben commentaar kunnen leveren, de commissie Stedelijke Ontwikkeling heeft zich er al een aantal keer over gebogen, en het is in de gemeenteraad ter sprake geweest.
Toch werd de beslissing eerder deze maand opnieuw uitgesteld tot dinsdag 17 december. Dan móet de gemeente wel een beslissing maken, want de huidige regels vervallen op 1 januari.
Het plan, de ‘Verordening tot wijziging van de Huisvestingsverordening en Beleidsregels onttrekking en woningvorming 2019’, kon rekenen op veel kritiek uit de hoek van studenten. Het zou erop neerkomen dat zo’n 600 studenten op straat komen te staan. Zij wonen nu in verkamerde panden waar de huiseigenaar geen vergunning voor heeft, soms zonder medeweten van de studenten zelf.
Dat komt door de quota die de gemeente in het plan heeft opgesteld. Per straat mag er maar een bepaald aantal woningen verkamerd zijn. Alle panden die boven dat quotum uitkomen en/of niet voldoen aan de regels, mogen dus niet meer als zodanig verhuurd worden. En alle studenten moeten er dan dus uit.
Het stadsbestuur schrijft in het plan dat de huisbaas deze studenten van nieuw onderdak moet voorzien, maar in de praktijk gaat dat waarschijnlijk niet gebeuren. Ten eerste is er een flink woningtekort en kan die huisbaas niet zomaar extra woonruimte toveren, en ten tweede zijn veel huisbazen nou eenmaal huisbaas omdat ze daar flink geld mee kunnen verdienen, en niet omdat ze zo begaan zijn met hun huurders.
Het is een lastig onderwerp: het aantal studenten blijft toenemen, en die moeten ergens wonen. Daar is verkamering perfect voor, want dan kun je relatief veel mensen op weinig plek kwijt.
Maar sommige buurtbewoners en wijkverenigingen zien het met lede ogen aan. Studenten zorgen voor minder sociale cohesie in de buurt, veroorzaken geluidsoverlast en zetten overal hun fietsen neer. Bovendien zijn er geen afspraken met ze te maken.
De mensen die wél naar tevredenheid naast een studentenhuis wonen, bestaan natuurlijk ook. Die komen alleen niet zo snel inspreken bij een gemeenteraadsvergadering om te vertellen dat alles goed gaat. Daarom zocht Mare ze op. Drie verhalen van hoe het ook kan.
Dorothé en Quirijn Bongaerts (beiden 35) wonen met twee kinderen (6 en 4) aan het Rapenburg, naast vrouwenhuis Rap51.
Dorothé: ‘We zijn hier begin oktober komen wonen. De verkopers van het huis waren heel positief over de buren: “We hebben goed contact. Je hoort ze wel, maar we hebben goede afspraken gemaakt.” Wij dachten: dat zou leuk zijn, maar we moeten het eerst nog maar zien. Toen we hier net woonden werden we meteen uitgenodigd voor een borrel. De kinderen mochten ook mee.’
Quirijn: ‘Dat ging uitstekend, ze hadden goede biertjes en wijn gehaald. De kinderen mochten tekenen en hun handafdruk op de muur zetten naast die van dates van hun huisdatediner. Vervolgens gingen we er weg met zowel een honden- als een kinderoppas. Als je wil weten of we ze horen: ja, naast onze keuken en woonkamer zit hun fusie.’
Dorothé: ‘We horen ze af en toe, maar als we ze horen, is het alsof je zou kunnen high-fiven.’
Quirijn: ‘Als je helemaal in stilte wil wonen, moet je als kluizenaar op een berg leven. Niet in de binnenstad.’
Opeens gaat de bel. Eén van de buurmeisjes komt een fles wijn brengen, ter aankondiging van hun kerstdiner binnenkort. Dorothé en Quirijn hadden op hun beurt ook nog een fles wijn voor hen liggen ‘voor de hand- en spandiensten met Sinterklaas’.
Dorothé, na de ruil: ‘Ze hebben geholpen met de zak met cadeautjes en de kinderen helemaal enthousiast gemaakt.’
Quirijn: ‘De zak hebben ze in de gang gezet, voor het idee dat Piet heel dichtbij was geweest. Het is een goede, symbiotische verhouding zo. Ik werk veel thuis, maar als ik een dag weg ben, vraag ik de meisjes bijvoorbeeld of ze de hond willen uitlaten.’
Dorothé: ‘Hiervoor woonden we in de binnenstad van Amsterdam. Ik denk wel dat dat helpt, en ook dat we zelf student zijn geweest. Als je dicht bij elkaar leeft, moet je nou eenmaal tolerant zijn. Maar ik vind de buurmeisjes serieus aardig. Het is mega relaxed dat ze de hond willen uitlaten en oppassen.’
Quirijn: ‘En dat geluid… Ach. Ze kondigen het aan, het is een paar keer per jaar. Boeiend.’
Peter Bootsma (50) woont samen met zijn vriend naast Minervahuis Gerecht 5.
‘Ik woon hier nu alweer zestien jaar, waarvan het laatste jaar samen met mijn vriend. We horen de buren wel, ja, dat is ook logisch. Met oude huizen heb je dat altijd, en hier zijn ze ook nog eens heel dicht op elkaar gebouwd. De andere buurman horen we net zo goed, hij luistert graag naar de radio.
‘Als we er echt last van hebben, gaan we ergens anders in het huis zitten. We hebben ook allebei oordopjes. Het is allemaal heel overkomelijk.
‘Voor ze een feest geven of een diner hebben, doen ze netjes een briefje in de bus. De jongens van nummer twaalf iets verderop doen dat ook, trouwens. Op zo’n briefje staat dan dat de buren voor het feest welkom zijn om een borreltje te komen drinken van vijf tot acht, en keurig een telefoonnummer erbij voor als je er last van zou hebben - al hebben we dat nooit gebruikt.
‘Dat gaat redelijk vanzelfsprekend, dat je het weet is al heel wat, vind ik. Je kunt dan eventueel ook nog ergens anders heen. Dat zou wel een boodschap aan de studentenhuizen met buren die zich ergeren kunnen zijn: alleen een aankondiging werkt al goed. Dat je het van tevoren weet, helpt heel erg. Dan kun je het plaatsen als je muziek hoort.
‘Er komen vaak best wat buren naar zo’n borrel voor een feest. Eén keer stond er op het briefje: om acht uur komen de dates. Niet de dames of de vriendinnen, maar de dates. Dat vond ik mooi studentenjargon. Ik ben groot fan van Godfried Bomans, hij schreef eens: “Ach meneer, je blijft er jong bij.” Dat is hier ook het geval. Zo blijf je een beetje op de hoogte.
‘We nemen soms pakjes voor ze aan als zij nog slapen om elf uur ’s ochtends, of andersom als wij niet thuis zijn. Met drie oktober kregen we haring van ze, en als ze in de zomer barbecueën klinkt het: “Hé, sjaars, haal even een hamburger voor Peter!” Soms zitten wij voor de deur buiten, dan komen ze er ook wel eens bij om een biertje te drinken.
‘Het is niet zo dat we de deur bij elkaar plat lopen, maar we zijn goede buren. Zij leven hun leven, wij het onze.’
Peter van de Graaf (73) woont naast Minerva-huis Herengracht 60. Hij woont alleen, maar verhuurt delen van zijn huis.
‘Vroeger was het hiernaast een SLS-huis, beneden woonde dan een werkend stel dat de boel in de gaten hield. Inmiddels is het een dispuutshuis geworden en is DUWO slechts een formaliteit. Ik heb nu niet echt meer een aanspreekpunt: er wonen twintig van die jongens, en dat wisselt nog wel eens. Het zou wel handig zijn als er vanuit DUWO een contactpersoon aangewezen werd. Ik had wel een telefoonnummer, maar als ik dan belde was ‘ie alweer verhuisd.
‘Verderop woont een familie met jonge kinderen. Die hebben er echt last van. Zelf heb ik leuk contact met de jongens, maar ik begrijp die familie goed. Ik moet ook wel eens aanbellen omdat ze herrie maken, en ik werkende huurders in mijn pand heb. Dat heeft wisselend effect: ik heb eens de politie moeten bellen, maar meestal luisteren ze wel.
‘Die oude panden zijn er gewoon niet geschikt voor. Om vier uur ’s nachts komen ze thuis, je hoort ze schreeuwen en de trap op bonken. Mijn huurders hebben er echt last van. Voor mij maakt het niet uit, ik ben gepensioneerd, kan uitslapen. Ik heb er ook wel begrip voor. En tijdens tentamenperiodes zijn ze opeens muisstil. Dan weet je: nu moeten ze aan de bak.
‘Sinds het begin van de vorige eeuw woont mijn familie al hier. Dan kun je niet zeggen: mensen die in de binnenstad komen wonen, moeten geluid accepteren. Ik snap het ook wel, hoor. Ze zitten hier twee of drie jaar, het is de leukste tijd van hun leven. Ze denken alleen niet aan mensen die hier hun hele leven wonen, maar het zijn zeker geen onaardige jongens.
‘Ze komen wel eens gereedschap lenen, of vragen of ik wil helpen met technische problemen. Ik heb wel eens het slot opengeslepen toen ze de huissleutel kwijt waren. Erg? Leuk juist. Zorgt weer voor wat binding.
‘In de zomer barbecueën ze regelmatig voor de deur. Dan vragen ze of ik erbij kom, krijg ik een biertje en een sateetje. En laatst konden ze niemand vinden om op de hond te passen, toen heeft ‘ie een nachtje hier gebivakkeerd.
‘Ik zie het allemaal als gezelligheid, het brengt wat leven in de brouwerij. Alleen jammer dat ze ’s nachts zoveel herrie maken.’