Columns & opinie
Het afvoerputje van de misdaad: nepverhuurders
De politiek vindt het aanpakken van luchtkastelenmakelaars die wanhopige woningzoekers oplichten niet haar taak. En de politie doet het ook niet.
Susan Wichgers
donderdag 30 januari 2020
Silas.nl

Een appartement aan de Kraaierstraat met twee slaapkamers, 500 euro per maand. Dat bood ene ‘Andrew Taylor’ ons aan toen Mare zich afgelopen september vrijwillig lieten oplichten. We spraken ook twee Leidse internationale studenten, die helaas iets minder vrijwillig 1100 euro borg waren kwijtgeraakt aan zo’n figuur.

Zij waren erin getrapt omdat ze simpelweg niet wisten van het bestaan van dat soort oplichters. En misschien ook omdat ze heel graag wilden geloven dat het waar was. Zodat ze bij hun aankomst in Nederland gewoon een huis zouden hebben en zich konden richten op dat waar ze voor kwamen: studeren.

Een luchtkastelenmakelaar als Andrew hoeft niet echt veel te kunnen. Je hoeft niet doortrapt te zijn, een gebrek aan geweten is genoeg. Misschien is zijn soort zelfs wel het afvoerputje van de oplichters, stel ik me zo voor. Als je niet slim genoeg bent om maffiabaas te worden, niet gevaarlijk genoeg om af te persen of sluw genoeg voor een romance scam (waarbij je iemand laat geloven dat je een relatie hebt zodat ze je geld geven), verhuur dan maar niet-bestaande huizen.

Je haalt wat foto’s van internet van de binnenkant van een appartement, verzint er een aantal details bij, en kiest een willekeurig adres in het centrum van een stad waar veel mensen woningen zoeken. Je zet de advertentie op Facebook. Zodra mensen happen, stuur je het e-mailadres van de ‘huisbaas’.

Maak een nepcontract (hoeft niet eens geloofwaardig), vraag de geïnteresseerde om alvast te tekenen en borg over te maken. Je hoeft maar een keer in de twee weken een naïeveling te treffen, en je hebt al een prima levensonderhoud.

Flash forward naar vorige week. Minister Van Veldhoven (Milieu en Wonen) geeft antwoord op Kamervragen. Twee Kamerleden maakten zich zorgen over nepverhuurders, naar aanleiding van een stuk in het AD over elf Delftse studenten die eraan ten prooi waren gevallen. Ze vroegen zich logischerwijs af of daar misschien landelijke maatregelen voor kunnen worden getroffen. (Zie ook: 'Minimale inspanning is al teveel gevraagd')

'Ik bel de politie. Die concludeert dat ze er precies niks mee kan.'

Het korte antwoord: nee.

Dat is geen taak voor beleidsmakers, schrijft de minister. Het enige wat ze wel kunnen doen, is voorlichten. De rest is voer voor de ‘strafrechtketen’.

Ik bel de politie met mijn verhaal over Andrew Taylor. Hoewel de mevrouw aan de telefoon me vriendelijk te woord staat, concludeert ze dat de politie er precies niks mee kan. Ze denkt hardop na waar ik dan aangifte van zou kunnen doen: poging tot oplichting? Alle gegevens - óók Andrews rekeningnummer, dat toch een aangrijpingspunt voor een onderzoek zou kunnen zijn - geeft ze door aan de politie in Leiden, en dat is dat.

En Andrew? Die merkt ondertussen niks van alle voorlichting over zijn soort. Dat zijn gegevens nu ergens in een bureaula zwerven, zal hem ook een worst wezen. Hij zit prinsheerlijk zijn geld te tellen op een tropisch eiland, denkend aan zijn volgende project.