Columns & opinie
Herinneringen aan een zwart gat: hoe de witte blik alles bepaalde
Het is een opmerkelijke eer, schrijft Mounir Samuel over zijn optreden op het symposium over diversiteit aan zijn oude universiteit. Voor Mare blikt hij terug op de studententijd waarvan hij alle herinneringen had gewist.
Gastschrijver
woensdag 18 januari 2023
Opening academisch jaar in de Leidse Pieterskerk, 2018. Foto Marc de Haan

'De boterbriefjes van de PvdA’, zo werden we genoemd. Wij, daarmee doel ik op de zeven à acht studenten van kleur die mijn leerjaar politicologe rijk was. Ik wist op de eerste studiedag niet wat me overkwam. Ik had heel mijn leven uitsluitend in witte klassen gezeten en kende niemand die zelfs maar overwoog om op de PvdA te stemmen. Maar zodra ik mijn eerste proefcollege volgde, waren de kaarten geschud en dat bleven ze, drie jaar bachelor en de hele tweejarige master lang.

We zaten steevast op de eerste rij, rechts voor in de collegezaal. Op één na woonde niemand van ons op kamers. Niet uit vrije wil overigens. Ik hospiteerde 29 keer, om telkens te worden afgewezen. Het kostte me bakken met tijd én geld. Meestal moest ik uren overbruggen, duur buiten de deur eten om uiteindelijk ’s avonds laat binnen no time weer op straat te staan. Opvallend genoeg eindigde ik telkens met dezelfde treurige gezichten in de afvalpoel.

Gezichten van kleur. We keken elkaar aan, maar zeiden niets.

Studentenleven

Op den duur wilde ik weten waarom ik iedere keer bij voorbaat was afgewezen. ‘We zoeken blond’, werd er zonder pardon gezegd. Zo kwamen hospiteren en discriminatie voor mij aan elkaar gelijk te staan. Soort zoekt soort, of beter gezegd: corpsballen zoeken ‘geile chicks’. Het moge duidelijk zijn dat ik daar om vele redenen niet toe werd gerekend.

'Medestudenten wisten ons haarfijn duidelijk te maken dat we er zaten om het diversiteitsquotum te vervullen'

Contact met witte studenten was er niet of nauwelijks, behalve wanneer dat voor een opdracht strikt noodzakelijk was. Vriendschappen werden gevormd op basis van studentenverenging, maar in mijn bankje was daar niemand lid van. We hadden er de tijd niet voor, moesten hard werken om onze eigen studie te bekostigen maar voelden ons vooral niet thuis in het Leidse studentenleven. Mijn medestudenten bralden en brulden erop los en wisten ons haarfijn duidelijk te maken dat we er slechts zaten om het diversiteitsquotum te vervullen. En dat deden we dan ook, met vlag en wimpel. De ergernis.

Als ik denk aan mijn studententijd ervaar ik een groot zwart gat. Ik heb letterlijk alle herinneringen gewist. De stof herinner ik me, een enkel boeiend college, maar dat was het dan ook. Ik werd gepest, door studenten én bepaalde docenten. Ervoer geen enkele steun in mijn ernstige visuele beperking. Putte me eindeloos uit om met mijn acht procent zicht me door de readers en studieboeken te wringen en alle SPSS-opdrachten te doen die ik simpelweg niet zien kon. Maakte een coming-out mee die op pijnlijke stilte en veel onbegrip kon rekenen. Was een man die door iedereen voor vrouw werd aangezien (en als zodanig werd behandeld). En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Naastenliefde

Maar het belangrijkste was: ik was de enige uitgesproken christen op 150 studenten. Wat daarvan de gevolgen waren, werd me bij het eerste proefcollege al duidelijk. Het ging over Thomas Hobbes. ‘God is dood’, scandeerde de professor om vervolgens een lang relaas te houden over de rationele calculerende mens die alles zou doen uit eigen gewin – ja, zelfs een behulpzame daad. ‘Maar hoe zit het met naastenliefde dan?’ wilde ik verbouwereerd weten. ‘Ah, zie hier, een laatste van de uitstervende soort die christen heet!’ riep de professor terwijl hij in de overvolle collegezaal zijn vinger naar me richtte. ‘Nou, daar helpen we je wel vanaf.’

Het antwoord was luid gelach.

Vanaf die dag was ik dus dat. Die christen. En dat zou ik weten ook. Zelfs de studiebegeleider wist me te vertellen dat ‘ik zo’n succesvolle academische carrière zou kunnen hebben als ik nou geen christen was’.

Vandaag ben ik de hoofdspreker op het symposium over diversiteit en inclusie. Het is een opmerkelijke eer, die redelijk wat emotie losmaakt. In de tien jaar dat ik afgestudeerd ben, verzorgde ik gastcolleges en trainingen op vrijwel iedere universiteit en hogeschool van Nederland en België. Maar mijn eigen universiteit wist me nooit te vinden. Over mijn ervaringen sprak of schreef ik nooit, tot nu dan. Zij het met wroeging. Deze christen heeft namelijk altijd geleerd om z’n andere wang toe te keren.

Coming-out

Hoewel het hier individuele ervaringen en persoonlijke observaties betreft, doen alle bovenstaande voorbeelden er wel toe. Diversiteit en inclusie beginnen en eindigen niet met de hoeveelheid ogenschijnlijke verscheidenheid in de collegezaal. Dit is echter een pijnlijk ééndimensionaal identitair denken dat mensen tot doelgroepen en diversiteitsvinkjes maakt. Daarbij lijkt de representatie met de enorme hoeveelheid internationale studenten wel goed te zitten (al behoren de meesten van hen ook tot een zeer geringe geprivilegieerde minderheidsgroep van hun respectievelijke samenleving).

'Gelet op het aantal studenten zouden er veel meer "uit de kast" moeten zijn'

Ik heb weinig met de termen op. Echte diversiteit en inclusie bewegen over drie assen. Ten eerste het studentenleven buiten de muren: het hardnekkige diplomisme, seksisme en racisme in de Leidse studentencultuur; homo- en transhaat ook. Gelet op het aantal studenten zouden er namelijk veel meer ‘uit de kast’ moeten zijn.

Feitelijk zou iedereen een coming-out moeten maken: namelijk dat we allemaal meervoudige identiteiten hebben en dat die tegelijk weinig tot niets zeggen over wie en wat we zijn. Want zonder de impact en het effect van bepaalde identiteiten te ontkennen, staat tegenover iedere identiteit die ik heb eenzelfde of andere identiteit en zeggen al die identiteiten uiteindelijk niets over expertise, karakter, drijfveren, interesses, levensbeschouwing, politieke overtuiging, persoonlijke ervaringen en al dat meer.

Ten tweede de academische cultuur zelf. De mate van toegankelijkheid voor personen met een (meervoudige) beperking. Een taal die personen een gelijkwaardige startpositie in het gesprek geeft. Het stoppen met vinkjes zetten die mensen tot token of diversteitsvinkje maken. Alertheid op de dominante masculiene heteronormatieve cisgender norm. Bestrijden van pesten in én buiten de klas.

Eurocentrisme

En ten derde gaat het om het instituut en het curriculum zelf. De universiteit moet rekenschap afleggen over haar koloniale geschiedenis en instandhouding van eurocentrische en Angelsaksische denkwijze (te beginnen bij de wereldkaart en definities als ‘Midden-Oosten’ en ‘het Oosten’). In mijn hele studietijd kreeg ik maar één vrouwelijke filosoof gepresenteerd; Hannah Arendt (en dat geeft op zichzelf ook weer te denken). De menselijke geschiedenis begon in het oude Griekenland. Het enige echte economische model was die van het liberaal-kapitalisme. De sociologische en antropologische definities van de ‘ander’ werden bepaald door de witte blik.

'De universiteit produceert kopietjes van de rationele a(nti)religieuze liberale homo economicus'

De universiteit pretendeert onbevooroordeelde academische onderzoekers af te leveren. Niet is minder waar. Het produceert kopietjes van de rationele a(nti)religieuze liberale homo economicus. Of die nu zwart is of wit, cisgender vrouw is of trans man, homo- of heteroseksueel, een (meervoudige) beperking heeft of valide is, moslim is of atheïst – de aangeleerde wetenschappelijke toets, gedachtegoed en besturingsapparaat zijn dezelfde. En dat terwijl het overduidelijk is dat de huidige menselijke progressie tot totale destructie leidt; van het klimaat, het ecosysteem, het dierenrijk en ten slotte de mens zelf die in de kwetsbaar gemaakte delen van de wereld nu al in grote aantallen sterft.

We moeten onze vaste waarheden bevragen en wel heel snel. Het is daarom tijd voor wat ik radicale ‘diversvaardigheid’ noem. Dat wil zeggen: het vermogen te leven, werken en creëren in een dynamische (studie)omgeving waarin zo veel mogelijk uiteenlopende perspectieven, levensbeschouwingen, leefstijlen, belevingswerelden en persoonlijke ervaringen samen worden gebracht en met elkaar acteren. Met minder dan dit reproduceert de universiteit dezelfde oude systemen die aan de grondslag liggen van de totale vernietiging van mens en planeet – met of zonder diversiteit.

Mounir Samuel (1989) studeerde o.a. politicologie en International Relations & Diplomacy aan de Universiteit Leiden en UC San Diego. Hij is oud-columnist van Mare en auteur van dertien boeken waaronder Jona zonder Walvis: een profetie voor Nederland. Begin februari verschijnt zijn nieuwste boek Je mag ook niets meer zeggen: een nieuwe taal voor een nieuwe tijd (Uitgeverij Nieuw Amsterdam)

D&I Symposium, Language, inclusion and belonging. Donderdag 19 januari, ECC Leiden, Haagse Schouwweg 10, 10:00 - 15:00 u. Ook te volgen via livestream