Columns & opinie
De universiteit zit in een spagaat en moet op de schop
Hoe moet het verder met de universiteit, nu scholieren nauwelijks nog snappen wat een academische studie inhoudt? Fysicus Jan Aarts pleit voor een superbrede propedeuse, als begin van een vierjarige bachelor.
Gastschrijver
donderdag 12 maart 2020
El Cid-week in 2012. ‘Universiteiten moeten nadenken over een stelsel dat past bij de 21e eeuw.’ Foto Taco van der Eb

2020 is het jaar van het nieuwe universitaire instellingsplan. Het moet ons een leidraad geven voor de komende vijf jaar, dus dat biedt ruimte voor ambitie. Een uitgelezen moment om na te gaan of dingen echt anders moeten. Daar is alle reden toe, want universiteiten hebben het moeilijk. De grote toestroom van studenten vereist steeds meer inspanning in het onderwijs, terwijl het budget per student, met dank aan de commissie-Van Rijn, verder daalt.

Tegelijkertijd hebben studenten lang niet altijd belangstelling voor het wetenschappelijk onderzoek dat het wezenskenmerk is van research-universiteiten. De Utrechtse oud-rector Bert van der Zwaan zette al een tijd geleden vraagtekens bij de houdbaarheid van het hele systeem en bepleitte een discussie over een diepgaande stelselwijziging.

Zo’n discussie is dringend gewenst, want de maatschappij verandert snel. Er is veel behoefte aan hoger opgeleiden, maar niet per se aan meer wetenschappers. Het aantal studenten blijft toenemen, gevormd door voorbereidend onderwijs dat breedte biedt, maar niet toekomt aan diepgang. De onderwijzende staf bestaat veelal uit excellente, gemotiveerde en disciplinair getrainde onderzoekers.

Spagaat

Hier komt de research-universiteit in een spagaat. Opschuiven richting beroepsonderwijs is verleidelijk, maar niet de bedoeling. Het academisch gehalte wordt verdedigd, en studenten beginnen daardoor vaak aan een studie waarvan ze niet goed weten wat die inhoudt. Eenmaal begonnen is er echter geen weg terug, met studiestress alom.

Toch wil de universiteit die grote instroom niet kwijt, het marktaandeel moet tenslotte behouden blijven. Dit is de aansluitingsproblematiek in een notendop, en die laat zich niet oplossen door uitgebreidere voorlichting, meer matchingsactiviteiten, (bindende) adviezen, en de voortdurende nabijheid van studieadviseurs en mentoren. De uitval blijft hoog en de tijd-naar-diploma een zorg. Ook andere vormen van onderwijs zijn niet de gezochte panacee. Studenten leren anders dan vroeger en zijn sneller afgeleid, dus zetten we e-learning in, en flipping the classroom.

Internetfilmpjes, al dan niet geflipt, doen wonderen bij lastige concepten, maar ze gaan niemand met te weinig talent, discipline, interesse of ambitie over de brug helpen. Voor de universitaire staf vertaalt zich ondertussen studiestress naar werkstress.

In hun rol als onderzoeker horen ze op maandag dat ze middelen voor hun onderzoek in zware competities moeten verdienen. Op woensdag moeten ze als docent meer aandacht besteden aan het onderwijsproces, want er moet gescoord worden in de ranglijstjes met studenttevredenheid. En als de verwarring over prioriteiten volledig is, blijkt op vrijdag dat de universiteit wegvalt uit de mondiale onderzoeks-top-100, wat slecht is voor de internationale aantrekkingskracht en voor Nederlandse kennis als exportproduct. Keuzes maken blijkt niet alleen moeilijk voor achttienjarigen.

'Begin niet met natuurkunde of psychologie, maar met een vormend science-, alfa-, of gamma-jaar'

Als oplossing suggereerde Van der Zwaan destijds de toegang tot het universitaire onderwijs te beperken, meer te selecteren, en het hoger beroepsonderwijs een belangrijker rol te geven. Begrijpelijke gedachten, die zeker de opleiding van wetenschappelijk toptalent ten goede zou komen. De vraag is echter of dat is wat we willen en kunnen. Want welk probleem moest er ook alweer worden opgelost? Slecht toegeruste scholieren die onbekend zijn met wat een academische studie inhoudt. Dat kunnen universiteiten bij uitstek zelf adresseren, maar dat vereist die stelselwijziging.

De huidige studieopzet stamt letterlijk uit de vorige eeuw: een disciplinaire start, een driejarig eerste deel en een specialiserend tweede deel. Mijn stelling is dat er behoefte is aan een universitair vormend jaar dat niet disciplinair begint, maar wel academisch van inhoud is. Begin niet met natuurkunde of psychologie, maar met een science-, alfa-, of gamma-jaar.

Studenten begrijpen dan beter waar hun interesses en kansen liggen, en er is tijd om het arbeidsmarktperspectief te tonen. Daarna gaan ze verder binnen één vakgebied, want een stevige monodisciplinaire basis blijft onontbeerlijk voor een wetenschappelijke opleiding. Of ze gaan juist helemaal niet academisch verder, nu ze gezien hebben wat dat inhoudt.

 Nu even doorzetten

Alleen, die discipline breng je niet in de twee resterende jaren bij. Nu even doorzetten: dit wordt een vierjarige bachelor. Is dat erg? Het zou zomaar een prima eindopleiding kunnen worden, wat in het huidige drie jaar durende, disciplinaire schema niet goed mogelijk is. En naast de academische master zullen er ongetwijfeld andere vervolgopleidingen komen die gerichter inspelen op arbeidsmarktbehoeften.

De researchmaster is een andere zaak. Opleidingscapaciteit en gewenst eindniveau vereisen dan mogelijk selectie, maar nu hebben we het over een wetenschappelijk onderzoeksprofiel, wat niet iedereen zal ambiëren.

Er is nog een ander aspect aan het vierjarenplan. Onderwijs geven, zeker in het eerste jaar, is een vak en vergt stevige tijdsinvestering. Het huidige systeem ontkent dat, door slechts vast te stellen dat onderzoekers te graag onderzoeken en meer aandacht aan onderwijs moeten geven. Aandacht en vaardigheden zijn echter verschillende zaken. Een niet-disciplinair basisjaar gaat de behoefte aan een ander type universitair docent scherper neerzetten, en andere carrièremogelijkheden bieden binnen de universitaire gemeenschap.

 Niet blijven hangen

Maar ‘Bologna’ dan, de Europese afspraken over de bachelor-masterstructuur? Maar de studiefinanciering dan? Maar alle andere praktische hobbels dan die ongetwijfeld ook nog bestaan? Er zijn altijd redenen om in die vorige eeuw te willen blijven hangen, toen geluk nog heel gewoon was.

Uiteindelijk gaat het om de vraag hoe we als maatschappij willen omgaan met hoger onderwijs voor velen. Een aanpak met kleinere, selectieve universiteiten en grotere hbo-instellingen is een optie. Maar beroepen veranderen snel, en academisch denken en appreciatie voor wat wetenschap wel en niet vermag is een maatschappelijk belang.

Ook moet toegang tot een wetenschappelijke opleiding mogelijk blijven voor alle groepen in de samenleving, en niet bepaald worden door vroege schoolkeuze of bijlesinspanningen. Het wordt tijd dat we werkelijk nadenken over andere, meer hybride, schema’s. Dat kan ook zonder dat we meteen het kind van de excellente wetenschap met het badwater van breedte-zonder-diepte weggooien.

De universiteiten moeten niet blijven toekijken, maar na gaan denken over het ontwerpen van een stelsel dat zowel die toegang mogelijk maakt als het academisch gehalte hoog houdt. Een stelsel dat past bij de 21e eeuw. Ik wil ervoor pleiten dat de Leidse universiteit de gelegenheid van het nieuwe instellingsplan te baat neemt om hier een serieuze discussie over te hebben, en zich daarmee mogelijk, als bonus, een echt vernieuwd profiel in het universitaire landschap verschaft.

Jan Aarts is hoogleraar experimentele natuurkunde in Leiden, en was een aantal jaren opleidingsdirecteur

Zie ook: 'Maak de universiteit weer waardevol'