Hoewel de temperatuur al twee dagen onder het vriespunt blijft, weet ik al wat ik aan zal treffen als ik straks aankom. De parkeergarage zal leeg zijn, de kou zal uit de betonnen vloer via mijn schoenzolen en de openingen onderin mijn broekspijpen omhoog kruipen als ik uit de warme auto stap. Ik zal naar buiten lopen en slaperig met mijn ogen knipperen. Net als de zon zal ik nog niet echt wakker zijn, maar aan het einde van de straat die vanaf het plein loopt zal het ik eerste daglicht zich al zien mengen met het blauwe licht van het logo bovenop ons kantoorgebouw.
Ik zal de straat uitlopen, rechtsaf slaan, achter de supermarkt langs en dan links om het gebouw heen lopen, het plein bij de hoofdingang op. En ze zullen er weer staan. Al een week is de afstand van het plein tot het gebouw een worsteling door de massa van dikke winterjassen, sjaals en geschreeuw. Het zal weer een gevecht zijn om de ingang te bereiken, waar nu twee extra beveiligers naast staan om medewerkers door de glazen draaideur te loodsen zonder dat er demonstranten meekomen, en om te zorgen dat alle ledematen van diezelfde medewerkers aan hun lichamen blijven zitten. Ik zal de verwarmde hal in lopen en mijn bril zal beslaan, maar ik zal hem pas afzetten als de deuren van de lift achter mij gesloten zijn. Ik zal de lift naar de zevende verdieping nemen en mijn jas en tas in mijn persoonlijke kluisje opbergen. Vervolgens zal ik langs het blok kluisjes lopen tot de deur met het raam erin. Ik zal de ruimte achter deze deur betreden, nog geen uur geleden is die schoongemaakt. Boven de wasbak zullen weer genoeg papieren handdoekjes liggen, gisteren toen ik naar huis ging waren ze op. Ik zal mijn handen wassen en afdrogen, en naar het haakje van de kapstok met mijn naam erop lopen. Dan zal ik mijn witte jas aantrekken en het lab betreden.
-
Op het lab heerst een bepaalde eerbied voor wat we doen. Het werk draait om precisie, de reacties die we uitvoeren zijn met het blote oog niet zichtbaar, evenmin als de mogelijke contaminaties die we uit alle macht proberen te voorkomen. Alles moet steriel en secuur worden uitgevoerd, en potjes en flesjes moeten met een duidelijk opschrift op een vaste plek worden opgeruimd. Gebeurt dit niet, dan weet niemand meer welke stof er waarin zit en kan het experiment opnieuw worden gestart. We zijn er dus streng op.
Tegelijkertijd is de sfeer ontspannen. We nemen ons werk serieus, en toch voelt dit lab voor ons allemaal bijna als een tweede thuis. Al ruim anderhalf jaar zijn we hier met zijn vieren aan dit project bezig, en een halfjaar geleden kwam er een extra analist bij. Ook met haar klikte het goed. Met zijn vijven zijn we een hecht team geworden, dat ook buiten het onderzoek samen afspreekt. We komen op elkaars verjaardagen, sporten samen, en afgelopen winter hebben we op tweede kerstdag met zijn allen bij onze projectleider gegeten. Hij is een stuk ouder dan de rest van ons, gescheiden met twee kinderen, en die dag waren de kinderen bij hun moeder.
De radio staat vrijwel altijd aan, en we zijn intussen zo goed op elkaar ingespeeld dat we in staat zijn onze experimenten woordeloos op elkaar af te stemmen, zodat we allemaal tegelijk pauze hebben.
Maar deze week is de sfeer op het lab allesbehalve gemoedelijk.
‘Er hangt een hoop van dit project af’, vertelde onze opdrachtgever ons tijdens het maandagochtendoverleg. ‘Jullie zijn nu zo ver gekomen, we gaan ons niet laten kisten door een paar veganistische bomenknuffelaars. Jullie hoeven je geen zorgen te maken.’ Hij was speciaal komen invliegen om bij deze vergadering te zijn. Dit feit maakte juist dat wij ons wel zorgen gingen maken. Sindsdien is het net alsof er een geest door ons lab rondwaart. Bij iedere handeling lijkt een dreigende rechtszaak over onze schouders mee te kijken. Er is meer glaswerk kapot gevallen in de afgelopen paar dagen dan in het hele jaar ervoor bij elkaar. Onderzoeksresultaten, die we normaal in verhitte discussies met elkaar proberen uit te werken, worden nu in stilte op het kantoor aan de andere kant van de gang geanalyseerd. Vandaag zal niet anders zijn.
-
De velden langs de snelweg maken plaats voor huizen. Rijtjeshuizen van de nieuwbouwwijk aan de rand van de stad. Nog heel even en de navigatie zal het gaan zeuren dat ik moet keren, maar de weg is afgesloten en ik zal omrijden. Nadat de metingen van de ochtend straks zijn gedaan zullen we ondanks de bedrukte sfeer ons gezamenlijke moment pauze in de lunch area op onze verdieping doorbrengen. De lunch area is een ruimte aan de kant van het gebouw waar ook de lift zit. Er staan een paar witte tafels met blauwe en groene stoelen en er is een koffieautomaat waar onderzoekers de hele dag door gratis gebruik van kunnen maken. Een muur van glas biedt uitzicht op het plein voor de hoofdingang. We zullen proberen het over iets luchtigs te hebben, maar de zevende verdieping is niet hoog genoeg om het geluid van de menigte beneden niet te hoeven horen.
‘Snappen die lui niet dat dit onderzoek ook in hun eigen belang is?’ zal Berend mopperen.
‘Als ze dat zouden snappen zou iemand anders het allang gedaan hebben’, zal Tim proberen er een positieve draai aan te geven, en het zal niet werken want dat doet het de hele week al niet. We zullen onze koffie opdrinken en met net iets minder bravoure en net iets meer lood in onze schoenen teruglopen richting het zachte, constante gebrom van onze apparatuur.
Innovatie voelt soms als onbegrepen kunst. Echte dichters zijn ongelukkig, pas na hun dood worden zij geroemd en geprezen en wordt er gezegd dat het een zonde is dat ze in hun eigen tijd nooit werden gewaardeerd. De romantiek van deze tragedie maakt de poëzie nog mooier. Maar de dichter heeft daar zelf weinig aan. En wij ook.
Wij kunnen alleen iets doen in het nu. Als die ellendelingen daarbeneden hun zin krijgen, gaat ons onderzoek de afgrond in. En al doen we nog zo ons best om het eruit te halen, zodra wij doorgaan met werken zullen zij het weten. Ze zullen zien dat wij ons project weer hebben opgepakt, en ze zullen nog harder in protest gaan. En dan raken we ons levenswerk een tweede keer kwijt, dan is het definitief verloren. Zover mag het niet komen.
Wij kunnen alleen iets doen in het nu. Maar we weten niet wat.
-
Als ik vanavond weer thuis ben weet ik niet of ik de televisie wel aan durf te zetten. Over het algemeen volg ik het nieuws oppervlakkig, maar deze week kijken we alle vijf iedere avond gespannen het achtuurjournaal. Hoe zullen ze ons noemen? Worden we een landelijk schandaal? Zullen ze ons portretteren als innovatief of als gevaarlijk voor de volksgezondheid? Is wat we doen ongeëvenaard of onethisch? Niets hangt af van wat we doen en alles van hoe het verteld wordt.
Ik zet de motor af. Ik stap uit, rits mijn jas dicht, en stop mijn handen diep in mijn zakken.
Met dit verhaal won Annabel Oggel de tweede prijs van de Mare-Kooyker Kerstverhalenwedstrijd 2020.
Uit het juryrapport: ‘Als schrijven de kunst van het weglaten is, dan is “Het protest” van Annabel Oggel (23) een proeve van bekwaamheid. Een groep laboranten doet op de zevende verdieping van een kantoorgebouw onderzoek, terwijl beneden demonstranten samenkomen. Veel meer komen we niet te weten. Wat hun onderzoek behelst, waarom het woede opwekt: het blijft in nevelen. Precies dat is de kracht van dit verhaal. Het kan gaan over de eeuwig onbegrepen bètawetenschapper; het kan evengoed gaan over vaccinonderzoek of de rol van framing door de media. Het is actueel en toch tijdloos. Zoals het grote literatuur betaamt. De student Life Science & Technology wint er de tweede prijs (€75 aan boekenbonnen) mee.’
Lees ook de nummer drie (‘Nocturne’ door Sybren Sybesma) en het winnende verhaal (‘Portret van een wandelaar’ door Omar Ghaly).