Ik wankel als ik de trein binnenkom. Plastic hengsels van een vijftal volle Albert Heijntassen snijden in mijn huid en trekken me af en toe uit balans. Als een peuter bij wie het lopen nog niet helemaal natuurlijk komt grijp ik me vast aan de bovenkant van de rugleuningen. De tassen slaan ritselend tegen de stoelen. Mijn vingers blijven plakken aan het blauwe nepleer. Ik vraag me af wat er plakt; de stoel of mijn vingers.
Bij een vierzitter gooi ik mij languit over de stoelen. Rust, eindelijk. Mijn vingers strijken over mijn baard, glijden omhoog en raken even mijn lippen. Ik laat mijn mond open vallen en raak zachtjes mijn vingertoppen met mijn tong. Zoet. Ik was het, ik plakte, niet de stoelen.
De coupé is uitgestorven op een paar eenzamelingen na. Het liefst stel ik me voor dat er thuis niemand op ze wacht. Mijn hoofd leunt tegen het raam. In het zwart verdwijnen mijn medepassagiers en is alleen nog mijn eigen reflectie te onderscheiden. Aan de bovenkant zit een ronding in het raam; mijn gezicht wordt samengetrokken, dan weer uitgerekt als ik mijn hoofd zachtjes heen en weer wieg. Mijn gegroefde voorhoofd strekt zich uit over het raam, dikt dan weer in.
Ik graaf in één van mijn boodschappentassen tot ik op een fles stuit. Die plakt ook. Ik schroef hem open en begin met duidelijk hoorbare slokken te drinken. Mijn spiegelbeeld drinkt mee. Zijn gezicht vertrekt niet.
Als mijn maag voel samentrekken stop ik met drinken. Zet de fles tussen mijn voeten geklemd op de grond. Het raam is net te hard om tegenaan in slaap te vallen. Ik leg een boodschappentas tussen raam en oor. Doe alsof ik niet voel hoe die ook plakt en sluit mijn ogen.
Het zou kunnen dat het aan de alcohol ligt, maar de trein begint zachtjes te deinzen als een schip. Het geruis van staal op staal, van wielen op spoor en van wind langs ramen verandert in het kaatsen van de golven. Het ijskoude zeewater slaat tegen mijn voeten. Dan slaan de alarmbellen, een stem komt uit de hemel: "Beste reizigers, wij naderen station Den Haag Holland Spoor. Daar kunt u overstappen op de intercity naar Gouda. Vergeet u niet bij het uitstappen uw eigendommen mee te nemen. Ik herhaal: Wij naderen station Den Haag Holland Spoor."
Ik open mijn ogen. De fles is omgevallen en de vloeistof is door mijn schoenen heen mijn sokken ingetrokken. Het plakt. Ik buig me voorover en pulk voorzichtig aan de veters. Dan schop ik mijn schoenen uit, en pulk ik met mijn linkervoet de sok van mijn rechtervoet, en met mijn rechtervoet de sok van mijn linkervoet, om mijn handen niet nog viezer te maken. Ik klap het vuilnisbakje open. Een mandarijn ligt te schimmelen, de geur is onmiskenbaar. Eerst leg ik de fles, dan mijn schoenen, dan mijn sokken in het vuilnisbakje. Die kan nu niet meer dicht, waardoor de stank me gezelschap blijft houden. De trein licht op als hij het station binnenrijdt en komt piepend tot stilstand. Ik sta op en pak mijn tassen.
De tegels op het station zijn zo koud dat ze na een tijdje niet meer koud zijn. Er treedt een verlamming op die, terwijl ik de stad inloop steeds verder mijn lijf in sijpelt. Ik loop doelbewust maar zonder richting. Laat wolkjes achter met mijn adem. Ik kijk tv door de ramen van huizen, op zoek naar het juiste gezin. Pubers doen me niet zoveel. De meeste jongens boven een bepaalde leeftijd eigenlijk überhaupt niet, behalve als ze kleine zusjes hebben. Alleen liever niet van die grote plaagbroers, maar zachte, zorgzame jongens. Ze zijn lastig aan te komen.
De kou stemt me ongeduldig terwijl ik de ramen scan. Gezinnen met volwassen kinderen aan het kerstdiner, magnetronmaaltijden met Love Actually, niet wat ik zoek. Mijn tenen zijn van paars naar blauw gekleurd, en komen steeds dichter in de buurt van zwart. Plots stuit ik op een verregende driewieler voor de deur van een onderwoning. Een driewieler! Per slot van rekening ook nog roze. Wel met een Cars-vlaggetje, maar die negeer ik. Ik zet de zwaarste boodschappentas op de mat en hou de bel drie tellen ingedrukt. Dan sprint ik weg en duik ik achter een stationwagen. Ik ga op mijn buik liggen en kijk onder de auto door naar de voordeur die zich langzaam opent.
Dan twee mannensloffen en een "Wie is daar?". Een trap tegen de zak, die omvalt, en mijn laatste halfvolle rumfles die zonder mij wegrolt. Shit. Vergeten te checken. Plots heb ik zin in sigaretten, terwijl ik al twee weken niet rook. In de geruststelling dat er altijd nog een Lucky Strike is als alles in de soep loopt en niemand je goede bedoelingen inziet. Maar ik heb niets. Mijn jas zuigt al het vocht van de koude stenen op, het sijpelt door, trekt in mijn overhemd, en daaronder voel ik hoe de kou langzaam ook mijn buik bereikt. Plots denk ik weer aan mijn schip. Ik deins weg in happende grijze golven die tegen de boeg slaan. Zachte druppeltjes zout water vallen op mijn gezicht. Ik lik mijn lippen. Plakkerig. Zoet. "Hallo! Wie is daar?"
Dan zie ik ze. Twee prachtige kindervoetjes in Hello Kittysokjes die vaders broekspijp vastgrijpen. Het belooft toch nog een mooie avond te worden. Ik kijkt toe hoe haar zachte mollige handjes de geruite pyjamabroek loslaten en naar de tas wijzen. Naar míj́n tas. Hij probeert het glimmend cadeaupapier dat uit de boodschappentas puilt nog te verhullen, maar tevergeefs. Haar wangen slaan roze aan en ze begint opgewonden op en neer te springen terwijl ze iets roept, eerst iets onverstaanbaars, dan over de kerstman. Het meisje eist dat haar cadeautjes worden gebracht. Mijn onderbuik warmt zich op, en mijn wangen nemen dezelfde kleur aan als de hare. Ik zie hoe haar vader aarzelt, de tas afspit naar eventuele gevaren, cadeaupapier openscheurt om te kijken wat erachter verborgen ligt, dan toch overstag gaat.
Als de deur dichtvalt kan ik mijn lach amper nog verbergen. Ik denk aan mijn meisje, dat juichend op de bank mijn cadeautjes opentrekt. Hoe ze stukjes van mij in haar kinderkamertje tentoon zal stellen, misschien de mooiste op school aan haar vriendinnetjes zal tonen. Het warme gevoel in mijn buik spreidt zich tintelend door mijn lichaam, strekt zich uit naar mijn maagstreek en rijst door mijn slokdarm omhoog. Dan het bitterzure braaksel wat uit mijn mond en neusgaten spuwt. Ik lig nog steeds op mijn buik op de parkeerplaats en heb mijn kin opgetild om niet met mijn gezicht in de maaginhoud die onophoudelijk uit mijn mond spuit te vallen. Tot het toch ophoudt en ik me op mijn knieën werk om met de mouw van mijn jas het braaksel van mijn kin, mijn nek en uit mijn haren te vegen. Ik herpak mijzelf. Ik pak mijn tassen bijeen en loop verder de ontwrichte avond in.
Met dit verhaal won Lenna Pronk de tweede prijs van de Mare-Kooyker Kerstverhalenwedstrijd 2021.
Uit het juryrapport: ‘In “De plak” wankelt de lezer van het ene verkeerde been op het andere. Er ligt iemand plat op zijn buik op straat te gluren hoe een kind kerstcadeautjes uitpakt, maar... wat is hier echt gaande? Ondanks sluimerend ongemak, vervreemdend exhibitionisme en het gebrek aan persoonlijke hygiëne bij de hoofdpersoon, weet Lenna Pronk de spanning prachtig op te bouwen tot het verhaal (vrij letterlijk) tot uitbarsting komt.’
Lees ook de nummer drie (‘Het sprookje’ door Sybren Sybesma) en het winnende verhaal (‘Deadlinestress’ door Mathijs van der Loo).