Achtergrond
De kwaliteit nadert de ondergrens (maar er is nu eenmaal te weinig geld)
De faculteit Geesteswetenschappen snakt naar meer geld om het onderwijs op peil te houden en de werkdruk aan te pakken. ‘Zodra we geen goede kwaliteit meer kunnen geven, moeten we stoppen en gaan staken.’
Sebastiaan van Loosbroek
woensdag 24 februari 2021

Dat de geesteswetenschappen in Nederland onder druk staan is allang geen nieuws meer. Dat er meer geld nodig is om de kwaliteit van en diversiteit aan opleidingen te behouden, ook niet. Door een herverdeling van het geld krijgen de bèta-opleidingen een groter deel van de pot ten koste van de alfa- en gammastudies, terwijl kleine studies ternauwernood het hoofd boven water wordt gehouden door het bestaan van massa-opleidingen als International Studies.

Intussen heeft de Leidse faculteit Geesteswetenschappen met het project Programmanormen een manier bedacht om de verhouding tussen onderwijs- en onderzoekstijd meer gelijk te trekken en de onderwijstaken eerlijker over de docenten te verdelen. Om dat te bereiken is onder meer een vermindering van het aantal vakken nodig. Uiteindelijke doel: werkdrukverlaging.

In de faculteitsraadsvergadering werd de voortgang van dat project besproken. Waar eerdere vergaderingen vooral werd gesproken over het Modelcurriculum, zorgde deze keer het zogenoemde Model Docent-Onderwijs-Tijd voor vragen van de raad. Kort gezegd heeft dat model tot doel de onderwijstaken eerlijker te verdelen en ook de verschillen tussen de instituten te verkleinen.

Vervelende consequenties

Om daar meer inzicht in te krijgen, heeft het faculteitsbestuur geanalyseerd hoe veel uur docenten per student krijgen voor bijvoorbeeld het voorbereiden en geven van een hoorcollege, toetsing, individueel contact en scriptiebegeleiding. Die uitkomsten zijn ook vergeleken met andere Leidse faculteiten. Daaruit kwam naar voren dat er ‘grosso modo voor een gemiddelde inzet van onderwijseenheden geen negatieve afwijking is ten opzichte van de normen die in andere faculteiten gelden’.

‘Een meerkeuzetentamen is een makkelijke oplossing, maar het verlaagt de kwaliteit’

Sommige raadsleden vrezen echter dat het hanteren van een strak urenplaatje per vak de onderwijskwaliteit kan aantasten. Nicole van Os: ‘Als je je studenten een paper van 2500 woorden laat schrijven, maar je krijgt maar 0,75 uur per student, kan de student geen gedegen feedback krijgen. En als je voor een hoorcollege een beperkt aantal uren krijgt, heeft dat consequenties voor de inhoud van het college en de tentaminering. Ik ben er bang voor dat er verschuivingen gaan optreden die niet gewenst zijn.’

Raadslid Claartje Levelt maakt zich zorgen over de kwaliteit van tentamens: ‘Het zou vervelend zijn als je bij een college met honderd studenten opeens een meerkeuzetentamen moet geven, terwijl je liever hebt dat ze een paper schrijven. Met een grote groep studenten is dat een makkelijke oplossing, maar het verlaagt de kwaliteit.’

Levelt wil daarom dat er nauw met de docenten wordt overlegd welke colleges echt intensief zijn en meer tijd moeten krijgen, en welke niet. ‘Ik vind het vrij gevaarlijk om dit heel algemeen vast te leggen.’

Ondergrens

Decaan Mark Rutgers reageerde dat dat ‘inderdaad in dialoog zal moeten’, bijvoorbeeld met de opleidingsvoorzitters. ‘Het model is een richtlijn waarmee we gezamenlijk in gesprek gaan.’ Dat betekent wel dat docenten ‘niet helemaal autonoom’ kunnen beslissen welke toetsvorm ze willen hanteren. ‘Wat wil je waar in de opleiding toetsen? Wil je dat de student een werkstuk leert schrijven in een vak met honderd studenten, of bij dat ene kleine vak? Dat is ook in het belang van de docenten in het kader van werkdruk. Het moet binnen de middelen die we beschikbaar hebben voor het onderwijs.’

Met dat laatste argument kan de raad steeds minder goed uit de voeten. Levelt: ‘Er moet een grens zijn aan in hoeverre we toegeven aan de beschikbare onderwijsmiddelen. Op een gegeven moment kun je geen goede kwaliteit onderwijs meer geven, en moeten we zeggen: we stoppen ermee, we gaan staken. We zitten alsmaar toe te geven, dat doen we al ik weet niet hoe lang. Sinds mijn tijd als student wordt er alleen maar bezuinigd.’

Decaan Rutgers liet zijn ergernis over de kwestie in reactie daarop duidelijk merken. ‘Ik ben het er zonder meer mee eens dat we aan grenzen raken. Dat heb ik ook al eens tegen de minister (Van Engelshoven, red.) gezegd. Ik ben best bereid een kleinere faculteit te worden; we hebben formeel ook geen groeiopdracht. Maar op het moment dat ik opleidingen zou sluiten, moet ik wel de garantie hebben dat die studenten dan niet een andere opleiding aan deze faculteit gaan volgen, want daar heb ik dan nog steeds de middelen niet voor.’

Gaten dichten

Intussen zijn het de docenten die ‘de gaten moeten dichten’, aldus Rutgers. ‘Het is een volstrekt reëel probleem waar we op allerlei manieren tegen moeten protesteren en WO in Actie moet ons daarbij helpen. Maar als bestuurder moet ik binnen de begroting blijven en kan ik dit niet oplossen.’

Raadslid Judith Naeff: ‘U zegt ons hierbij te willen helpen. Is het dan ook de rol van het faculteitsbestuur om die grens te trekken? Of moet die altijd van onderaf komen? Want tegen de minister zeggen dat we meer geld willen, hebben we al heel lang geprobeerd.’

‘Als ik het echt niet meer aanvaardbaar vind, kan ik mijn functie als decaan teruggeven’

‘Ik zie het zeker als mijn rol om dat aan te kaarten en dat doe ik ook’, reageerde Rutgers. ‘Maar mijn rol is een andere dan de protestrol. Tot op zekere hoogte kan ik protesteren tegen het budget, of – als ik het echt niet meer aanvaardbaar vind – ik kan mijn functie teruggeven. We moeten samen optrekken, maar ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.’

Met die woordenwisseling was de discussie over het D.O.T.-model echter nog niet beslecht. Levelt wilde weten of er nog ‘aan gesleuteld kan worden’. Rutgers: ‘We kijken nu of dit systeem werkbaar is. Het ene vak is makkelijker te geven dan het andere, de ene groep studenten is makkelijker dan de andere. Je probeert het zo eerlijk mogelijk te doen, maar gedetailleerdere normen maken het niet per se eerlijker.’

‘Het is niet bedoeld om te gaan bezuinigen, maar juist om transparantie te creëren’, voegde bestuurslid Jeroen Touwen daaraan toe. Ook hij benadrukte dat het model nog kan worden aangepast als het niet werkt.

30 tot 50 vakken minder, is dat wel genoeg?

In de memo Voortgang Programmanormen staat dat op basis van de huidige inzichten faculteitsbreed 30 tot 50 vakken kunnen komen te vervallen, wil de onderwijskwaliteit behouden blijven.

Dat zijn er veel minder dan waar aanvankelijk op werd gehoopt. Raadslid Nicole van Os wilde weten of dit gevolgen heeft voor de gehele operatie: ‘Bereiken we hiermee onze doelen wel?’

Bestuurslid Jeroen Touwen: ‘We zijn voorzichtig geweest, mede op verzoek van de raad. Het is de bedoeling dat we de komende jaren nog meer zullen oogsten en zo werk kunnen maken van de werkdruk. Misschien waren de doelstellingen toch te ambitieus.’

Van Os: ‘Maar als er minder in vakken kan worden gesnoeid dan van tevoren gedacht, waar moet dan de extra tijd voor onderzoek vandaan komen en hoe moet de werkdruk worden verlaagd?’

Teamleider Onderwijsadvies- en kwaliteitszorg Tim Lamers: ‘Het streven was 15 procent reductie van onderwijsinspanning. Met een reductie van 30 tot 50 vakken kun je stellen dat dat niet in de rede ligt.’ Zouden er meer vakken verdwijnen, zou dat volgens Lamers ten koste gaan van de inhoud. ‘Dit is dus een besparing waarbij de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd blijft.’

> Zie ook het opiniestuk van Hilde De Weerdt: Een eerlijke werkverdeling? Graag! Maar niet met kromme rekenmodellen