Columns & opinie
Column: Céline
Tim Hoffman
donderdag 21 maart 2019

Het mooie van Frankrijk is dat dode schrijvers er nog leven. De grootste van allemaal, Louis-Ferdinand Céline, heeft al meer dan een halve eeuw geleden het tijdelijke voor het eeuwige verlaten, maar maakt nog wekelijks zijn opwachting in kranten en tijdschriften. Er verschijnen nog ieder jaar boeken over hem en een toneelstuk over de nadagen van zijn leven wordt keer op keer in steeds weer een ander theater opgevoerd.

Onlangs organiseerde een Frans studentengezelschap ‘voor debat en eloquentie’ in het Paleis van Justitie een proces. Studenten rechtsgeleerdheid en advocaten van naam bogen zich over de schrijver. Céline is namelijk naast een van de meest geprezen, ook een van de meest omstreden schrijvers uit de geschiedenis. Na twee monumentale romans publiceerde hij enkele antisemitische pamfletten, schuimbekkend van een ongemeen virulente haat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog steunde hij met volle overtuiging de Duitsers. De persoon kreeg een roemloos graf tussen het volk; zijn werk is toegetreden tot het pantheon van de literatuur.

Hoe kan het dat een zo geniaal schrijver zo een dwaling heeft begaan? Werpt deze aberratie een ander licht op zijn werk? Mogen zijn pamfletten wel opnieuw worden uitgegeven, zoals herhaaldelijk is geprobeerd maar nooit gelukt? Over dit soort vragen vochten de studenten en hun meesters ruim drie uur een vurige strijd uit. Al het mogelijke retorische wapentuig werd ingezet.

Ik houd van Céline, omdat hij zoals alle grote kunstenaars, de donkere waarheid van het leven heeft betrapt en gevangen in een vorm. Zijn werk is echt en menselijk tot in de kern. Zijn taal is krachtig en van een uitzonderlijke emotionele diepte, zijn delirante stijl tegelijk helder als een kristal.

Het merkwaardige is dat ook zijn pamfletten, ondanks hun weerzinwekkende inhoud, deze indruk kunnen wekken. Sommigen hebben er dan ook voor gepleit de pamfletten te lezen als teksten waarvan de stijl de ideologie doet verdwijnen. Céline zou zelfs het abjecte zuiveren door het uit te spreken. Met deze vorm van toveren kun je heel wat proefschriften literatuurwetenschap vullen.

Ik voor mij zeg liever: de mens heeft bloed aan zijn handen, dat kun je niet schoonpoetsen door de geschiedenis te schofferen en boeken te verbieden. Mensen zijn feilbaar, slechts weinigen van hen hebben er geschikte taal voor gevonden. Hun succes is ons geluk. Alleen als je het monster in de bek kijkt, zijn verrotte kiezen van verschillende kanten aanschouwt, kun je volledig mens worden. Halve mensen zijn ook welkom, maar blijf s.v.p. van Céline af.

Staand voor zijn laatste rustplaats, op een van de laatste stille winterdagen, ben ik getuige van een zoete, ironische wraak van het lot. Op zijn verweerde graf ligt een dozijn aan opgeraapte kiezelsteentjes. Een asjkenazisch-joods gebruik. Stop die maar in je reet, Ferdinand, dan steek je er misschien nog wat van op.

Tim Hoffman is student geneeskunde