Achtergrond
1575: Op kamers bij de professor
In 444 jaar universiteit groeide de kamernood. Sommige professoren namen studenten in huis, anderen kochten een oud weeshuis.
Sebastiaan van Loosbroek
donderdag 7 februari 2019
Een studentenkamer in de negentiende eeuw.

Hoewel Leiden nog kleiner was dan de huidige binnenstad, kenden studenten die vanaf 1575 naar de Leidse universiteit kwamen nog geen woningnood. ‘Ze woonden tussen de Breestraat tot het Rapenburg, zeg maar de Pietersacademiewijk’, vertelt Leids historicus volkshuisvesting Cor Smit. ‘Net als de meeste hoogleraren.’

De eerste honderd jaar van de universiteit telde de stad twee- tot driehonderd studenten, schat hij. Daarvan was zeker de helft van buitenlandse afkomst. ‘Ze kwamen vanuit IJsland tot Marokko. Er waren toen nog heel weinig protestantste universiteiten in Europa.’

Ze huurden een kamer bij particulieren of woonden (en aten soms ook) tegen een kleine vergoeding in het huis van een hoogleraar. Anderen verbleven in een herberg. Wie uit een gegoede familie kwam, kon terecht bij familie of zakenrelaties. Maar ook ‘eenvoudige’ arbeiders boden soms woonruimte aan. Omar Boeck bijvoorbeeld, naar alle waarschijnlijkheid de eerste Noord-Afrikaanse student in Leiden, woonde in een eenvoudige steeg – de huidige Sterrewachtstraat. ‘Hij woonde daar bij een aantal Vlaamse arbeiders in een arbeidershuisje.’

Internaten

Al in 1592, met de oprichting van het Statencollege, ontstond het eerste internaat. De toegangspoort stond aan de Kaiserstraat, naast het Plexus, waar nu nog de poort van de Rijksmanege staat. Het internaat was voor theologiestudenten die werden opgeleid tot predikant. Er woonden dertig tot veertig studenten, die er ook college volgden en tentamens maakten. ‘Daar kon men meteen toezicht houden: vorderde de studie en gedroeg iedereen zich als een predikant?’

Een paar jaar later, in 1606, werd het Waalscollege opgericht aan de Groenhazengracht. Ook daar zat een internaat bij waar een stuk of zeven uit het zuiden gevluchte Franstalige theologiestudenten verbleven. ‘Doordat er veel Franstalige vluchtelingen in Nederland waren, was er genoeg emplooi voor deze predikanten’, legt Smit uit. Deze internaten waren een van de vroegste vormen van studentenhuisvesting en bleven tot in de achttiende eeuw bestaan.

In de achttiende eeuw liep het aantal studenten terug door de komst van andere universiteiten. In diezelfde periode raakte Leiden in verval doordat de textielnijverheid inzakte. Studenten konden echter al die tijd wel aan woonruimte komen.

Pas in de loop van de negentiende eeuw stijgt het aantal studenten dermate, dat langzaam maar zeker het eerste kamertekort optreedt. ‘Begin twintigste eeuw werd het moeilijker een kamer te vinden.’ Gevolg: de eerste spoorstudenten doen hun intrede. Alleen namen zij veel minder deel aan het studentenleven, wat tegen het zere been was van de professoren. ‘Grosso modo was studeren toen nog een elitaire bedoening. Een lang studentenleven gold als vormend. Shell en andere topbedrijven wilden geen studenten die na vijf jaar waren afgestudeerd, maar juist diegenen die er acht à tien jaar over hadden gedaan. Aan die nerds hadden ze niets. Pas in de jaren zeventig veranderde dit.’

Tegelijkertijd kwamen de eerste studentenhuizen op. Zo wonen er sinds 1912 studenten op Rapenburg 4. ‘Samen met personeel en een gezin.’ De studenten die er woonden waren hervormde en gereformeerde studenten van de Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging.

Studentendorp

In 1920 smeedden historicus Johan Huizinga en juridisch hoogleraar Eduard Meijers plannen voor een ‘studentendorp’ voor 128 bewoners. ‘Het was vergelijkbaar met Engelse colleges’, zegt Smit. Het bleef echter bij tekeningen, omdat de financiering nooit rondkwam. Volgens Smit vanwege de gedachte dat studenten tussen de andere Leidenaren moesten wonen.

Na Tweede Wereldoorlog was de woningnood gigantisch. De Leidse bevolking had de schaarse ruimte namelijk hard nodig om zichzelf en familieleden onderdak te bieden. Het was weer professor Meijers die zich hardmaakte voor studentenhuisvesting. Hij richtte een stichting op en kocht in 1945 Oude Vest 35. ‘Dat was oorspronkelijk een weeshuis, gebouwd in 1766. Het is ook nog het academisch ziekenhuis geweest.’ Terwijl Meijers nog meer panden kocht – jongens en meisjes gescheiden – bleef het kamertekort groeien.

In 1957 werd de Stichting Leidse Studentenhuisvesting (SLS) opgericht, de voorloper van DUWO. Dat leidde tot de bouw van de eerste studentenflat van Leiden: de Sterflat aan de Klikspaanweg. ‘De keuze van de locatie stuitte op gigantische bezwaren van de studentenverenigingen’, weet Smit. ‘Ze vonden het veel te ver van de binnenstad. Terwijl het ongeveer 1400 meter was naar de sociëteit van Minerva.’

Eerste studentenflat

In 1960 werd de Sterflat opgeleverd, maar al eerder, in 1957, werd als noodoplossing een barakkenkamp aan het Piet Paaltjenspad gebouwd, waar nu het LUMC staat. ‘Daar konden 99 mannelijke studenten wonen. Zeven meiden konden terecht op Oude Vest 31. Dat is het eerste vrouwenhuis.’

Toen begon ook het hospiteren. Dat resulteerde erin dat niet-leden van studentenverenigingen moeilijk aan een kamer kwamen. Rond 1980 werd het hospiteren daarom afgeschaft, om in 1995 weer terug te keren. ‘In de jaren zestig en zeventig was Leiden een verpauperde zooi’, zegt Smit. ‘Daardoor was niemand geïnteresseerd in de oude panden.’ Behalve SLS, die zag zijn kans schoon en kocht monumentale panden, oude fabrieken en hofjes. ‘Dat is voor een deel de redding geweest van de binnenstad’, denkt Smit.

Zo werd onder meer de oude textielfabriek aan de Kaiserstraat gekocht, die nu nog steeds dienstdoet als studentenflat. Maar er werd ook gebouwd, zoals het Flanorpad, de Rijn- en Schiekade en de Pelikaanhof. ‘Die laatste werd vlak voor de oplevering nog gekraakt door werkende jongeren, als protest dat er wel huisvesting kwam voor studenten maar niet voor hen.’

In 1985 verbrak de universiteit de banden met SLS, dat in 1989 een woningbouwcorporatie werd. In eerste instantie werden er nog wel subsidies verstrekt, maar in 1995 hield dat helemaal op. ‘Toen kreeg SLS een afkoopsom van een paar miljoen mee, en verder moest het zijn eigen broek ophouden’, zegt Smit. In 2012 fuseerde SLS met DUWO.

Sinds de eeuwwisseling is er door de gemeente veel aan gedaan om meer studentenhuisvesting te realiseren. Er zijn veel nieuwe complexen opgeleverd om de groei van het aantal studenten te kunnen bijbenen. Anno 2019 heeft Leiden meer studentenhuisvesting dan ooit tevoren. Smit: ‘Maar er is nog steeds woningnood.’

Ondertussen bij ‘het oudste studentenhuis’ van Leiden: de overburen zeggen dat ze nog ouder zijn

Op 12 oktober 1916 schreef Leidsch Dagblad dat studenten van het Leidsch Studenten Corps, vermoedelijk met een namaaksleutel, Rapenburg 4 zijn ingegaan om de eerstejaars van Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging (NCSV) een bezoek te brengen. Toen bleek dat zij niet thuis waren, hebben ze ‘uit baloorigheid in andere vertrekken den boel opgeschept en wat er te krijgen was in ledikanten, provisiekasten en in de keuken overhoop gehaald. Het dienstdoend personeel zocht uit vrees voor de brooddronken jongelui een zoo goed mogelijk heenkomen’.
Van die balorigheid is nu niet veel meer te merken. Anno 2019 hebben de zestien bewoners een bruine labrador – George – en reiken ze ‘De Softie Award’ uit aan de bewoner die het meest aan zijn vriendinnetje is gehecht. Een theedoek noemen de bewoners een Buijndoek, vernoemd naar voormalig hospita mevrouw Buijn, en hun favoriete huissnack is Tuc in paprika-smaak mét garlan (kruidenroomkaas).
Door de jaren heen is Rapenburg 4 een Minervahuis geworden, maar dit is lang niet altijd zo geweest. Het pand werd gekocht in 1912 door de NCSV om er christelijke studenten te huisvesten. Een van de oprichters van die vereniging is doctor Maarten van Rhijn. ‘Dat is mijn betovergrootvader’, vertelt bewoner Maarten van Rhijn (19, geschiedenis en rechten). ‘Sindsdien wonen er studenten.’ Als bewijs laat Van Rhijn een certificaat zien. ‘Dit is een uitgave van de Staatscourant, getekend door de toenmalige minister van justitie en koningin Wilhelmina, dat het in 1912 is gekocht door de NCSV.’
De voorkant van het huis, aan de Rapenburgkant, was het herenhuis. Daar woonden de studenten. Achter woonde het personeel, zoals de schoonmakers.
Tot in de jaren zestig woonde er ook een hospita, mevrouw Buijn. Zij kookte, maakte schoon, poetste de schoenen en zette koffie. ‘Dat zouden wij ook moeten hebben’, zegt een van de studenten lachend. Helaas, al achter in de jaren tachtig nam de laatste hospita afscheid.
Vermoedelijk zijn vanaf de jaren dertig de eerste corpsleden in het pand gaan wonen. In 1993 kochten oud-huisgenoten en leden van Minerva het pand van het Leids Universiteits Fonds, dat het op haar beurt in de jaren zestig van de NCSV had gekocht.
Is er binnen Minerva strijd om wie in het oudste huis mag wonen? ‘In Leiden worden we echt erkend als het oudste studentenhuis’, vertelt Van Rhijn. ‘Maar Breestraat 135a beweert ook het oudste studentenhuis te zijn. Het klopt dat daar ook al heel lang studenten wonen, maar het was pas officieel een studentenhuis in 1928. En er zijn wat plagerijen van de overburen, Rapenburg 7. Die bewoners vinden het leuk om te zeggen dat ze uit 1911 komen, net een jaartje eerder dan 1912, maar daar hebben ze geen enkel bewijs voor. Ze zeggen ook zelf dat ze dat doen om ons te sarren.’