Columns & opinie
2019: Tradities
donderdag 7 februari 2019
Een promotie aan de Universiteit Leiden, rond 1650, door Hendrick van der Burgh.

Ik heb ondertussen op vier verschillende continenten op universiteiten rondgelopen. Overal is wetenschap gewoon wetenschap. Maar onze Leidse universiteit is uniek. Wat Leiden zo specifiek Leids maakt? De tradities.

En nee, dan heb ik het niet over het feit dat wij onze declaraties nog steeds uitstuitend in het traditionele Internet Explorer moeten indienen. Of dat onze kantine voornamelijk de traditionele kroket serveert. Nee, ik heb het natuurlijk over tradities die sinds de uitvinding van hutspot nauwelijks zijn veranderd.

Beste voorbeeld: hoe je in Leiden promoveert: in een klein kamertje van het Academiegebouw, naast het Zweetkamertje waar jij na je afstuderen een handtekening kan zetten. De muren van de zogeheten Senaatskamer hangen tot aan het plafond toe vol met portretten, 118 in totaal. Sommige honderden jaren oud. Bijna allemaal mannen die in zwarte toga streng op je neerkijken.

En dan de promotiecommissie zelf, waarvoor je je proefschrift moet verdedigen. Ook overwegend mannen die je in een zwarte toga streng toekijken. De hoogleraren moet je aanspreken met ‘hooggeleerde opponens’. Mocht je opponent nog geen hoogleraar zijn, dan moet je ‘zeergeleerde opponens’ zeggen. Zie dat maar eens uit elkaar te houden als de adrealine door je lijf giert.

Links en rechts van je zitten twee vrienden, die voor de gelegenheid de rol van paranimf op zich nemen. Ik heb weleens gehoord dat wetenschappers vroeger zo controversieel waren dat ze fysiek werden aangevallen door de Leidse bevolking, als ze over het Rapenburg richting het Academiegebouw liepen. De paranimfen waren ervoor om de promovendus fysiek te beschermen.

Dat geeft toch een heel andere lading aan de term ‘verdedigen’ van je proefschrift.

Na drie kwartier gooit de pedel de deur open, ook gekleed in toga maar met een enorme staf in zijn handen. Hij roept hora est, latijn voor ‘het is tijd’. Dan schuifelen de hoogleraren in doodse stilte de kamer uit. Je blijft achter met 118 strenge portretten. Het is raar. Het is briljant. Het is traditie.

En ik had pas door hoeveel waarde ik hecht aan traditie toen het er een keer niet was.

Een vriend promoveerde aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. Je kan vanaf de trein al zien dat de VU campus een zielloze bedoening is, ontegenzeggelijk het gevolg van een gebrek aan universitaire geschiedenis. Maar mijn god. Niets kon mij voorbereiden op de verschrikkingen die je daarbinnen aantreft.

Daar stond hij dan. In pak. Een powerpointpresentatie te geven van zijn proefschrift. In een gigantische betonnen zaal. Ergens verloren aan de andere kant van het podium zaten de hoogleraren. Achter een lullig tafeltje.

Natuurlijk, ik hoor je nu al vragen: ‘Waarom ben je bij het opstarten van de beamer niet al woest de zaal uitgestormd?’ Daar heb ik eeuwig spijt van! Maar toen ik deze niet-Leidse hoogleraren van de promotiecommissie wat beter bekeek, fronsten mijn wenkbrauwen zich pas echt ten hemel. Want daar zat iemand in pak. Niet in toga.

Maar in een gewoon pak. Alsof hij boodschappen ging doen. Bij de Aldi.

Was dit een uitzondering? Was zijn toga bij de stomerij uit elkaar gevallen? Is de Vrije Universiteit zo vrij dat mensen zomaar mogen dragen waar ze zin in hebben, zelfs als ze toevallig geen zin hebben om een toga te dragen tijdens de promotieplechtigheid?

Die morele verontwaardiging die mij ten deel viel, toen ik bij de VU een traditie in duizend stukken op de grond zag liggen, die verontwaardiging bezegelde mijn lot. Ik ben een echte Leidse wetenschapper.

Vierhonderdvierenveertig jaar. Het is fantastisch.

Benjamin Sprecher is universitair docent bij het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden