Wetenschap
Onze (groot)vader
Onlangs nam Job Cohen als hoogleraar afscheid van de universiteit waarmee zijn familie zo sterk is verbonden.
donderdag 13 december 2018
Job, Floris en Jaap Cohen © Peter Boer

Door Vincent Bongers Job: ‘Als hij jou naar bed bracht, waren jullie altijd bezig met de Hollandse graven.’

Floris: ‘Nee, we waren kabinetten aan het samenstellen met historische figuren, Johan de Witt als minister-president en zo.’

Job: ‘Daar heb ik me nooit mee bemoeid.

Floris: ‘Vader en moeder hadden geschiedenis gestudeerd. Er werd thuis uitgebreid gepraat over politiek, waar dan altijd wel een flinke historische dimensie aan zat. Mij lag dat erg goed. Een andere aanwezige hier aan tafel lag dat geloof ik iets minder…’

Job: ‘Het feit dat mijn vader en broer in Leiden zaten, was een reden om in Groningen rechten te gaan studeren.’

Floris: ‘Verder van Leiden kon haast niet.’

Job: ‘Dat was ook precies de bedoeling. Vertel even over je tentamen Middeleeuwse geschiedenis.’

Floris: ‘Ah, ja. Ik moest mondeling tentamen doen bij mijn vader. Toen is er heel keurig een wetenschappelijk medewerker bij gaan zitten om in de gaten te houden of het er wel netjes aan toe ging.’

Job: ‘Jij kwam binnen, en toen zei hij: “Goedemiddag meneer Cohen.”’

Floris: ‘Ja, ja, ja. Ik weet niet of hij strenger was dan bij anderen, maar ik had me natuurlijk wel extra goed voorbereid. Het zou me verdorie niet overkomen dat hij zich moest afvragen of hij mij wel met goed fatsoen een voldoende kon geven.’

Jaap: ‘Wat voor cijfer had je eigenlijk?’

Floris: ‘Ik dacht een 8.’

Job: ‘Dat was voor jouw doen behoorlijk laag.’

Job Cohen (71), voormalig staatssecretaris van Onderwijs en Justitie, burgemeester van Amsterdam en partijleider van de PvdA, nam onlangs als bijzonder hoogleraar gemeenterecht afscheid van de Universiteit Leiden, waar hij als jurist ook promoveerde. Omdat hij al zo vaak is geïnterviewd vroeg Mare hem ter gelegenheid van zijn afscheid samen met zijn broer en zoon terug te kijken op het bijzondere leven van hun (groot)vader: de Leidse rector magnificus Dolf Cohen (1913-2004).

Floris Cohen (72) is emeritus hoogleraar in de geschiedenis van de natuurwetenschap. Hij studeerde Middeleeuwse geschiedenis in Leiden en promoveerde er ook. Historicus Jaap Cohen (38), de zoon van Job, studeerde en promoveerde in Amsterdam en werkt momenteel aan een biografie over de vermoorde regisseur Theo van Gogh. Samen met Floris stelde hij eerder een bundel samen over het leven van zijn opa.

‘Leuk dat we een uurtje over Bill hebben kunnen praten’, zal Job na afloop van het gesprek zeggen. 

Eh… Bill? 

Floris: ‘Ja, zo noemden we onze vader. Eerst was het “pfa”, maar dat vonden we maar niks. Ik weet eigenlijk ook niet precies waarom het “Bill” werd. Tja, Dolf was natuurlijk niet zo’n populaire naam, zeker vroeger niet. Maar dat was niet de reden hoor.’

De oorlog

Floris: ‘Mijn vader heeft zelf tijdens de oorlog verdraaid weinig meegemaakt.’

Job: ‘Hij zat ondergedoken in Haarlem en heeft daar eigenlijk, hoe raar dat ook klinkt, drie heerlijke jaren gehad.’

Floris: ‘Dat klinkt bizar, maar het was wel zo. Intussen had hij natuurlijk wel degelijk zijn ouders verloren in concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij had op de een of andere manier het vermogen om na een periode van rouw er een streep onder te zetten. Dat had hij ook bij de dood van mamma in 1995.’

Job: ‘Mijn ouders waren in hun studententijd al eens samen naar een bal geweest. Mijn moeder vond hem een ongelooflijk saaie piet.’

Floris: ‘Ze hebben elkaar pas echt leren kennen tijdens de bezetting, op het Joods Lyceum in Haarlem, waar ze allebei geschiedenis onderwezen. Ze hebben zich verloofd, en vrij snel daarna zijn ze ondergedoken, apart van elkaar omdat mijn moeder ook de zorg voor haar moeder had. Bijna drie jaar lang hebben ze elkaar toen niet meer gezien.’

Job: ‘We hebben vreselijk veel geluk gehad. Onze ouders hebben het overleefd en waren ook nog eens in staat op een verlichte manier met hun verliezen om te kunnen gaan.’

Jaap: ‘Mijn grootouders hebben veel met hun kleinkinderen over de oorlog gesproken. Beiden hadden hun Jodenster nog, en ze hebben die aan ons gegeven. Als je nog heel jong bent, maakt dat indruk.’

Job: ‘Mijn moeder was vlak voor de oorlog getrouwd. Haar man had op 14 mei 1940, de dag van de capitulatie, zelfmoord gepleegd, en kort daarna overleed haar vader. Ze was in Leiden rechten gaan studeren, en was in die hoedanigheid bij het college van Cleveringa. Ze vond het geweldig hoe hij daar stond en zijn rede hield. Veertig jaar later schreef ze over die dag: “Er valt nog een ander diep spoor te volgen. Ik ben me dat pas veel later bewust geworden. De veiligheid van de Jood is niet alleen in Israël te vinden. De veiligheid ligt daar, waar echte verdraagzaamheid en werkelijke democratie bestaan. Die veiligheid geldt niet alleen voor Joden, maar voor alle minderheidsgroepen, en uiteindelijk voor iedereen.”’

Floris: ‘Zo zijn we opgevoed.’

Job: ‘Dat kun je nu weer met uitroeptekens opschrijven.'

Buitenstaander

Floris: ‘Na de oorlog ging vader werken bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (het huidige NIOD, red.) Hij ging bijvoorbeeld in 1946 als “kolonel” naar Duitsland. Je kon toen alleen als redelijk hoge militair dat land in om daar in de archieven te kunnen graven. Nooit in dienst geweest, maar wel als kolonel op stap met mijnheer de directeur Loe de Jong: dat soort verhalen vreten kinderen natuurlijk.’

In het concentratiekamp Dachau, dat inmiddels als militaire gevangenis diende, interviewde hij Friedrich Wimmer, Generalkommissar für Verwaltung und Justiz: de op een na belangrijkste nazi in Nederland, die verantwoordelijk was voor de moord op zijn ouders.

Floris: ‘Tijdens het onderduiken had hij zich steeds afgevraagd: wat zit er toch achter die maatregelen van de bezetter? Nu had hij een prachtkans om daar inside-informatie over te krijgen.’

Jaap: ‘Ze hebben iets van 7,5 uur gepraat. Mijn opa was goed voorbereid. Hij wist dingen van werknemers die Wimmer zelf al was vergeten.’

Floris: ‘Hij was in de eerste plaats een objectiverende historicus. Hij bekeek de zaken van een afstand.’

Job: ‘Hij was op het instituut ook een beetje een buitenstaander.’

Jaap: ‘Een vreemde eend in de bijt, aldus de secretaresse van De Jong. Grootvader kreeg ook kritiek van zijn collega’s. Ze vonden het bijvoorbeeld niet kunnen dat hij Wimmer een sigaret had aangeboden. Hij kon het persoonlijke heel erg goed scheiden van het onderzoek. Niet iedereen van het instituut was daartoe in staat.’

Floris: ‘Ik denk vrijwel niemand.’

Terug naar Leiden

Floris: ‘Begin 1960 wilde hij terug naar Leiden, en heel erg graag terug naar de Middeleeuwse geschiedenis. Hij vond het zo’n prachtig aanbod om terug te keren naar zijn eigen zo beminde universiteit, en dan ook nog eens op zijn oude vakgebied, dat hij als student van Huizinga had leren kennen. Daar kon hij godsonmogelijk “nee” tegen zeggen.’

Jaap: ‘Het was best raar dat hij op dat moment ging. Hij gaf allang leiding aan een bronnenpublicatie bij Oorlogsdocumentatie, over de SS in Nederland. Die was nog niet af.’

Job: ‘Hij heeft die bronnenpublicatie gewoon uit zijn poten laten vallen.’

Floris: ‘Dat hele gedoe was mij onbekend. Dat heeft Jaap uitgezocht.’

Jaap: ‘Toen werd ik pas echt gegrepen door het vak.’

Floris: ‘Ik herkende bij Jaap meteen dezelfde houding als bij mijn vader: objectieve observatie. Fraai of minder fraai, dit was wat zijn grootvader deed op het instituut.’

Job: ‘Jaap is bezig met een boek over Theo van Gogh. Zijn vader komt daar natuurlijk in voor. Hij zal mij dus op dezelfde objectieve wijze interviewen.’

Floris: ‘Er waren indertijd toch ook wel aarzelingen bij mijn vader om op het Leidse aanbod in te gaan. Hij was er lang uit geweest. Het laatste wat hij echt met de Middeleeuwen had gedaan was zijn in alle haast geschreven proefschrift in de zomer van 1941. Hij promoveerde een dag voordat de universiteit door de Duitsers werd gesloten.’

Jaap: ‘De overstap zorgde voor een conflict met Oorlogsdocumentatie. Ze vonden daar dat mijn grootvader het niet kon maken om met zijn onderzoek te stoppen. Een van zijn Joodse collega’s, Ben Sijes, vond trouwens ook dat je “als jood” niet mocht weglopen van het werk op het instituut.’

Floris: ‘Dat was bij zijn afscheid, eind 1959. Ik was erbij, als jongen van dertien. Ik herinner mij de ijskoude sfeer nog. Mijn vader vond niet dat hij per se zijn hele verdere leven aan de oorlog moest wijden. Hij wilde zich ook niet in zijn Joodse afkomst laten opsluiten.’

Job: ‘We zijn trouwens ook totaal niet Joods opgevoed. ’

Floris: ‘De eerste keer dat Job en ik een synagoge hebben bezocht, was op vakantie in Israël.’

Rector nieuwe stijl

Floris: ‘De bezetting van het Academiegebouw stelde echt niks voor: een paar jongens en meisjes die onder toezicht van custos Erades een nacht of wat in de Gewelfkamer bivakkeerden. Als de bezetters niet precies deden wat hij wilde, dan konden ze opsodemieteren. De universiteit werd gedemocratiseerd. Hij vond het van het grootste belang dat dat proces van onderaf vorm kreeg, op het niveau van iets toen heel nieuws: “vakgroepen”. Zijn grootste frustratie was vervolgens dat er in de eerste democratisch gekozen universiteitsraad ontzettend uitvoerig werd gediscussieerd over bijzaken. Ideologische praatjes om te laten zien dat Leiden het hart op de juiste plaats had...’

Job: ‘…hier spreekt voor een deel ook zijn oudste zoon.’

Floris. ‘Nou….wat hem overigens echt dwars zat, was dat de hele bestuurshervorming uiteindelijk toch van bovenaf is ingevoerd. Als eerste rector magnificus (1972-1976, red. ) nieuwe stijl, gaf hij met opzet zoveel mogelijk ruimte aan de faculteiten.’

Job: ‘Ik heb hem weleens gevraagd wat nou het belangrijkste was dat hij had gedaan als rector. Toen antwoordde hij: “Ik heb dingen tegengehouden.”’