Achtergrond
Was ik gek geworden?
De theatervoorstelling Kinderen van Aleppo gaat over Syrische studenten die de straat opgingen voor meer vrijheid en democratie. Siham Atassi, die inmiddels in Leiden studeert, werkte destijds op de ambulance. ‘Er werd op ons geschoten, maar ik kon niet bukken.’
Sebastiaan van Loosbroek
donderdag 6 december 2018
Kapotgeschoten winkelcentrum in Homs, in 2014. Foto Sergey Ponomarev/The New York Times/Hollandse Hoogte

Toen ze nog in de Syrische stad Homs woonde, wilde Siham Atassi (27, master crisis & security management) het liefst politicologie studeren. Maar omdat alle politici in het land onder invloed van de Arabische Socialistische Ba’ath-partij en de overheid stonden, en ze het niet zag zitten onderdeel te worden van een politiek systeem waar ze het niet mee eens was, koos ze voor civiele techniek.

Bij de start van haar studie in 2010 was het nog relatief rustig in de stad, maar in december begonnen de grootschalige demonstraties onder de noemer Arabische Lente zich te verspreiden van Tunesië, via Egypte naar Syrië. ‘Ik had niet gedacht dat het Syrië zou bereiken’, vertelt Atassi in het Engels. ‘Er heerste een bruut regime en we hadden het gevoel dat de muren oren hadden. In huis fluisterden we.’

Maar opgestookt door de andere landen voelde de bevolking zich toch aangemoedigd om de straat op te gaan en te demonstreren tegen het dictatoriale regime van Assad. Er ontstonden rellen, er werd geschoten en later werden zelfs bommen gebruikt. In september 2011, toen de revolutie in Syrië al even aan de gang was, besloot Atassi zich aan te sluiten bij De Rode Halvemaan, een wereldwijde hulporganisatie die mensen helpt in rampsituaties.

Eerst deelde ze onder meer voedselpakketten uit, maar al snel wilde ze – ondanks alle gevaren – mee in de ambulance. ‘Ik probeer nog steeds te begrijpen waarom ik dat deed. Mijn buurman is vermoord toen hij op missie was om iemand te redden. De rebellen of de overheid vuurden 39 kogels op de ziekenwagen af.’ Elf daarvan raakten het lichaam van haar buurman, die daardoor het eerste slachtoffer onder Rode Halvemaan-medewerkers was. ‘Na hem zouden er nog vijfenzestig volgen.’

  foto Ahmet Polat

Haar ouders wisten van niets, zegt ze. ‘Mijn moeder zou gek zijn geworden. Op een dag moest ik mensen helpen vlak bij mijn universiteit. Het was erg gevaarlijk, je hoorde overal pistoolschoten. Een man lag levenloos op de grond, en toen we wilden helpen werd er opeens op ons geschoten. Ik zat voorin, naast de bestuurder, maar omdat ik tussen twee mensen ingeklemd zat, had ik geen ruimte om te bukken. De kogels vlogen door de ruiten en de deur. Door de adrenaline voel je niet of je bent geraakt, dus we zijn toen meteen naar het ziekenhuis gereden. Gelukkig bleek dat niemand gewond was geraakt.’

Waarom bleef ze doorgaan met het werk? ‘In zulke situaties vind je je eigen leven niet kostbaarder dan dat van anderen. Al mijn vrienden deden hetzelfde. Maar als ik eraan terugdenk, denk ik: “Ben je gek geworden?”

Om haar heen vielen steeds meer slachtoffers: een vriend stierf bij een bomaanslag en de broer van een andere vriend werd gedood na martelingen door de overheid. Praten over de martelingen vindt ze moeilijk. ‘Daar word ik emotioneel van’, zegt ze. Ze verwijst naar een aantal artikelen van Al Jazeera en The Independent waar extreme verhalen in worden genoemd. Bij gevangenen werden vingernagels uitgetrokken, bij vrouwen werden (vooraf in blikken verhitte) levende muizen vaginaal ingebracht, bij kinderen geslachtsdelen afgesneden. ‘Ik kan niet begrijpen hoe een mens zulke dingen kan doen bij een ander.’

Vijf jaar geleden verliet ze Syrië. Ze schreef zich in voor een drie maanden durende mediacursus in Hilversum, waar ze tot haar verrassing werd toegelaten. Ze verbleef in een hotel. ‘Daarna besloot ik hier te blijven en een asielprocedure te starten in Ter Apel.’

Inmiddels gaat het goed met Atassi. Ze heeft in Leiden de bachelor international studies afgerond en is nu bezig met haar master. Met haar vriend, die ze aan een bar in Bussum heeft ontmoet, woont ze in Leiden. ‘Maar ik mis mijn ouders elke dag. Ze zijn alleen, maar wel veilig. Ze hebben tenminste nog een eigen huis, dat is een zegen. De oorlog is nu over in Homs, maar als ik hoor over gebeurtenissen daar maak ik me toch wel zorgen om hen. Gelukkig heb ik dagelijks contact.’

En, bovenal, vindt ze dat ze ontzettend goed in Nederland is opgevangen. ‘Ik heb vier jaar in Naarden gewoond, bij een heel lieve vrouw en haar drie zoons. Ik voelde me meteen thuis. Ik heb nu een Nederlandse moeder, drie broers en een opa en oma die ik bijna elk weekend zie. Ik vier deze week nog Sinterklaas met ze.’

Hoewel ze soms ook nare reacties krijgt, weet ze dat die van een minderheid afkomstig zijn. ‘Ze vragen weleens of ik wel echt een vluchteling ben, omdat ik er niet zo uitzie. Op Facebook krijg ik na het geven van een interview weleens reacties dat we hun banen stelen en terug moeten naar ons eigen land. Of ze zeggen: “Hoe dom kun je zijn dat je na drie jaar jezelf te hebben verdedigd nog niet weet hoe je een pistool moet gebruiken?” Maar ik zie dat het merendeel juist het tegenovergestelde denkt.’

Maandag 10 december, 19.30 uur. €13,50. Studenten €5.

De opbrengst van de avond komt ten goede aan Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF

Het gezicht van het conflict

‘Het verhaal over de revolutie is ondergesneeuwd’, vindt theatermaker George Tobal (32), die in 1999 van Syrië naar Nederland verhuisde. ‘Als we praten over Syrië, gaat het over de vluchtelingenstroom, de boottochten, de traangasaanvallen en burgeroorlog, maar niet dat de bevolking de straat op ging voor meer democratie. Dat verhaal moet worden verteld, omdat we dat te weinig kennen.’

Daarom toert hij in samenwerking met Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF langs alle universiteiten en hogescholen in Nederland. Wie destijds aan de mensen op straat had gevraagd waarom zij demonstreerden, had verschillende antwoorden gekregen, zegt Tobal. ‘Sommigen wilden de noodtoestand in het land opheffen, anderen wilden meer economische gelijkheid. Sommigen wilden zelfs de macht overnemen en de regering laten vallen. De studentengemeenschap streed vooral voor vrijheid en democratie.’

Voor het script van de voorstelling heeft hij gesproken met acht Syrische studenten die naar Nederland zijn gekomen. Op basis van hun verhalen schreef hij een monoloog van een uur. Een van die verhalen gaat over een student die op straat kaarsen uitdeelde als vredesoffensief. ‘Ze wilde dat de kaarsen de verblindende woede van de mensen zouden wegbranden.’

Na Tobals monoloog kan het publiek vragen stellen aan Siham Atassi over haar tijd in Syrië. ‘Ik denk dat het heel confronterend voor me wordt’, zegt ze. ‘Maar mensen hebben een persoonlijk verhaal nodig om zich iets bij de revolutie in Syrië voor te kunnen stellen. Ik geef die situatie een gezicht.’