Columns & opinie
Column: Ondernemerschap
donderdag 22 november 2018

Er wordt weleens gesteld dat deze tijd zich kenmerkt door een toenemend verlies van het vermogen om tegenstrijdigheden vol te houden. Dat kan men oefenen door over de hedendaagse universiteit te mijmeren, al is deze flirt met de waanzin niet zonder perikels (net als een borderlinerelatie, die ook ongekend mooie momenten kan bevatten). Tot de meest paradoxale aspecten ervan behoort de spanning tussen de ideologie van het vrije ondernemerschap en de planeconomische praktijk.

Wat ondernemingszin betekent, hoeft mij niemand uit te leggen die zijn hele leven polderend bij overheidsinstellingen heeft doorgebracht. Mijn vader was eigenaar-directeur van een sanitairgroothandel (die hij als homo novus uit een arbeidersgezin uit het niets had opgebouwd), ik verhoogde als puber mijn zakgeld aanzienlijk door iets met computers te doen (want zélf dingen tot stand brengen is altijd ook mijn ambitie geweest) en mijn Leidsblauwe sportcabriolet is grotendeels gefinancierd uit de inkomsten van een wetenschappelijk Aramees woordenboek (de autodealer begreep het meteen, terwijl de dossieropbouwhuurling van P&O in mijn functioneringsgesprek opperde dat het boek ‘niet meetelt voor de beoordeling’ en steevast weigerde om deze bezopen uitspraak toe te lichten).

Opgegroeid te zijn onder loodgieters, aannemers en vrachtwagenchauffeurs – onder wie een Duits-Balt die aardig Latijn en Grieks kende en perfect Italiaans sprak, omdat hij enkele jaren op een klassiek gymnasium in Rome zat – deed me geen kwaad; ik zie dat de medewerkers van vastgoed en faciliteiten dikwijls beter beseffen waarover het hier gaat dan menige middelmanager.

Een universiteit moet echter helemaal niet gebaseerd zijn op commerciële modellen, maar op rechtsstatelijke procedures, rationele organisatieonderdelen en ontzag voor intellectuele tradities. Het ideaal van ondernemerschap is binnen deze kaders niet doorvoerbaar, omdat die botsen met de autonomie die entrepreneurs – meestal geen gemakkelijke personen – nodig hebben om succes te boeken en daarmee ook de maatschappij wat terug te geven. Maar juist de transparant gelegitimeerde, helder afgebakende en inhoudelijk gemotiveerde verdeling van verantwoordelijkheden met de bijbehorende speelruimte schiet regelmatig te kort.

Sterke leiders hebben immers tot gevolg dat cruciale vraagstukken zoals benoemingen en curricula niet meer terechtkomen bij degenen die verstand van zaken hebben. Figuren die rondspoken in antichambres krijgen in het moeras van onduidelijke bevoegdheden tussen faculteiten, instituten en onderwijsprogramma’s carte blanche. Er vallen hyperactieve mafklappers omhoog die voortdurend rotklussen opknappen voor hun meerdere, hopend ooit diens positie in te nemen, 24/7 achter het scherm zitten (mogen ze crystal meth eigenlijk als onkosten declareren?) en al om 5:16 uur ’s ochtends dienstmails versturen. Door egomanie, onnozelheid of slaapachterstand maken ze de ene fout na de andere en flippen bij elk vleugje kritiek; toch worden ze als uitgeknepen theezakjes steeds weer gerecycled in het bestuurlijk circuit.

In plaats van unieke krachten maximaal te benutten wordt de onvervangbare kennis van mensen, die door jarenlange ervaring een vak beheersen maar toevallig niet over toegang tot de kanaal naar het oor van de machthebber beschikken, geneutraliseerd door ‘professionele’, uitwisselbare beleidsmakers die opleidingen moeten ‘aansturen’ waarvan ze niets weten.

Een poosje geleden werd bijvoorbeeld een omslachtige, volstrekt onzinnige fusie van de studie Hebreeuws-Aramees met de destijds nog bestaande bijbelexegetische trajecten beoogd. Na veel gedoe ging deze operatie alleen vanwege incompatibilité d’humeur niet door; het plan werd door het faculteitsbestuur hoofdzakelijk bepleit met het argument: ‘Oude Testament, Nieuwe Testament, maakt niet uit, allemaal in het Hebreeuws geschreven’ (dat doelde niet op Franz Delitzsch’s befaamde Oudhebreeuwse vertaling van het Nieuwe Testament).

Zo’n rompslomp hoeft niet. Toen de faculteit in 2009 de deadline voor een vernieuwde onderzoeksmaster over het hoofd had gezien, moest het accreditatiedossier binnen een kleine week geschreven worden. Twee ter zake deskundige en doortastende hoogleraren hebben dat op zich genomen, hielden vanwege de krappe tijd de administratieve bezigheidstherapeuten geheel buiten de boot en waren daarom na twee dagen klaar. Er kwam een behoorlijk succesvolle opleiding uit. De oplossing is dus simpel: werkdruk bestrijdt men niet met leefstijlworkshops, maar met actieradius. Niet buitensporige controle geeft de omgang met de vrijheid vorm en structuur, maar een geschoold geweten. Net als bij gezonde bedrijven.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde