Columns & opinie
Verlost uit de kluwen van het corps
Ideaal voor op het strand of in de hangmat: Mare las de corpsromans Het dispuut van Viktor Frölke en Zo doen we dat hier van Martje van der Brug en sprak met de auteurs over hun studententijd. ‘Vernederen is ook leuk om te doen!’
Sebastiaan van Loosbroek
donderdag 21 juni 2018

Waarom vormen mensen groepjes en doen ze hun best anderen uit te sluiten? vroeg Martje van der Brug (59) zich af. ‘Het zit in iedereen. Uitsluiting is een interessant thema voor een roman. En bij het studentencorps neemt groepsvorming de meest extreme vormen aan.’

In Zo doen we dat hier beschrijft Van der Brug hoe rechtenstudent Dirk een ongeluk op een borrel van zijn studentenvereniging Concordia veroorzaakt, waarbij een sjaars een dwarslaesie oploopt. Het leidt ertoe dat hij niet langer welkom is op de sociëteit en in zijn studentenhuis. Noodgedwongen trekt hij weer bij zijn ouders in. Ondertussen stelt de vereniging alles in het werk om het Openbaar Ministerie en de pers er geen lucht van te laten krijgen. Het slachtoffer en zijn familie doen dan ook geen aangifte.

‘In het geval van Dirk is het domme pech’, beschrijft Van der Brug haar verhaal. ‘Hij valt met zijn dronken kop op de rug van een nuldejaars die op de grond ligt. Maar de vereniging behandelt het ongeluk als een exces.’ Volgens haar schieten corpora meestal in de kramp bij incidenten. ‘Ze dekken ze die liever toe en handelen ze het af met hun interne systeem. Dat zie je ook bij Vindicat: leden die iets verkeerd doen worden geschorst of geroyeerd. Het OM wordt erbuiten gehouden.’

Tegelijkertijd begrijpt ze die houding wel. ‘Verenigingen liggen bij de pers onder een vergrootglas. Het corps is elke keer aan de beurt, ook als er iets kleins gebeurt.’

Martje van der Brug boven op de leestafel van Minerva tijdens de clubinauguratie in 1978.

De roman Het dispuut van Viktor Frölke (51) handelt over filosofiestudent Tristan Oleander die uit nieuwsgierigheid lid wordt van het Amsterdamsch Studenten Corps. Net als Frölke zelf, die zijn eerste studiejaar wel als ‘knor’ (niet-lid) doorbracht. ‘Maar toen had ik moeite om contact te maken met andere studenten. Uit nieuwsgierigheid heb ik in 1987 aangeklopt bij het corps.’

Tristan sluit zich aan bij dispuut Multatuli, dat te boek staat als gematigd en intellectueel, maar waar de leden elkaar toch ook voortdurend vernederen. Hoewel Tristan twijfelt of hij zich niet razendsnel uit de voeten moet maken, wint zijn nieuwsgierigheid het. Maar als een dramatische gebeurtenis tijdens een dispuutsreis naar Lebak in de doofpot wordt gestopt en de daders onder strafvervolging uitkomen, ziet hij geen andere uitweg dan zelf een daad te stellen.

‘Het verhaal is een gedramatiseerde versie van de werkelijkheid’, zegt Frölke. ‘Het zou kunnen gebeuren.’ Zelf trad hij voor 1111,11 gulden toe tot B.E.E.T.S. ‘Het meest softe dispuut van Amsterdam. Maar ook daar zijn dingen gebeurd die verkeerd waren gelopen als we nog meer bier op hadden gehad. Ik vertel niet wat, dat is geheim.’

Frölke wilde al jaren een boek over het corps schrijven. ‘Het is een heerlijk universum om een verhaal in op te zetten. Vooral de groepsdwang en vernedering vind ik fascinerend. Zelfs als je je voorneemt jezelf te blijven, word je meegesleept in de dynamiek van de groep. En vernedering is binnen het corps geïnstitutionaliseerd, het is onderdeel van het systeem. Je wordt als nul met z’n allen in een hok gestopt en vernederd opdat je allemaal gelijk wordt. Ja, ik heb het zelf ook gedaan, volgens het systeem van de eeuwige wederkeer: wie zelf is vernederd, mag anderen vernederen. Het is ook leuk om te doen.’

Toen het idee voor het boek concreter werd, besloot hij zich uit te schrijven als lid, zodat hij er ‘onpartijdig’ over kon schrijven. ‘Je moet niet bang zijn om mensen te beschadigen. Het duurde trouwens eindeloos voordat ik uit de kluwen van het corps was verlost. Het corps heeft sektarische trekken: ze willen je erbij houden, zoals Scientology ook doet als je weg wil.’

Viktor Frölke in zijn studententijd, 1989.

Van der Brug werd in 1978 lid van Minerva, toen ze in Leiden geschiedenis kwam studeren. ‘Mijn vader zei dat het goed voor me zou zijn en dat ik er de man zou vinden met wie ik ging trouwen. Dat is niet gebeurd, ik ben getrouwd met een knor. Ik kwam uit Wassenaar waar iedereen lid werd van het corps, en hobbelde mee met de rest. Ik ging echt denken dat ieder niet-lid een kneus is. Pas toen ik ging werken ontdekte ik hoe de echte wereld in elkaar zat. Maar ik kan het corps niet de schuld geven van m’n eigen kortzichtigheid. Ik dacht gewoon dat het de norm aller dingen was.’

Al tijdens het schrijven van haar boek kreeg ze kritiek van Minervareünisten. ‘Er waren zorgen dat ik de vereniging wilde bashen , maar dat is helemaal niet mijn bedoeling. Veel leden zijn onvoorwaardelijk trouw en vinden dat ik principieel niets over het reilen en zeilen naar buiten moet brengen.’

Ook Frölke kreeg weerstand. ‘De mensen van buiten de vereniging vonden het fantastisch, maar veel Amsterdamse corpsleden zijn er niet blij mee en vinden dat ik uit de school heb geklapt. Daarom besloot ik een discussieavond te organiseren, waarvoor ik alle dispuutshuizen uitnodigde. Er kwam een handjevol leden opdagen: heel laf, maar ook typisch corporaal. Het heeft me teleurgesteld, maar ook bevestigd in mijn oordeel dat het een sektarische gemeenschap is. Zodra ze geen antwoorden weten te geven, zwijgen ze je dood. Dat is ook een vorm van vernedering.’

Van der Brug deed voor haar boek ook research onder de huidige generatie studenten. ‘Ik heb gesproken met inner circle-leden van corpora uit het hele land die me precies vertelden hoe het er momenteel aan toegaat - op voorwaarde dat hun informatie onherleidbaar werd verwerkt. Ze wisten dat ze anders uit de groep zouden liggen.’

Concordia staat dan ook niet voor Minerva, maar voor een mengeling van verschillende corpora. ‘In tegenstelling tot Minerva is Concordia ongemengd, wordt de sociëteit "Toko" genoemd in plaats van "de Tent" en heet het bestuur "senaat". Ik wilde dat het model zou staan voor een cultuur, niet voor een bepaalde stad.’

Het is ook overal hetzelfde, weet Frölke. ‘Ik liep laatst door Groningen en hoorde een stel corpsballen praten. Die herken ik onmiddellijk: brogues aan de voeten - die gaatjesschoenen -, saaie overhemden - meestal blauw - zo’n jasje, katoenen broek en een hete aardappel in de keel. Toen ik ze hoorde praten, kreeg ik plaatsvervangende schaamte. Maar misschien heb ik zelf ook wel zo gepraat.’

En toch, zegt Frölke: ‘Ik heb er ook ongelooflijk veel lol gehad. Ik was actief in de almanakcommissie, maakte films met m’n jaargenoten en zat bij de toneelvereniging. En ik heb zat gekke dingen beleefd, zoals die nacht dat ik met m’n dispuut spontaan besloot met een busje naar Praag te rijden. Dat zijn leuke ervaringen die je zonder zo’n omgeving niet snel meemaakt.’

Van der Brug: ‘Het was zeker niet de mooiste tijd van m’n leven, maar dat komt vooral omdat ik volledig ben gesjeesd op de universiteit. Ik kon slecht omgaan met de vrijheid. Maar ik dank wel heel veel vrienden en een groot netwerk aan Minerva. En ik heb er ontzettend veel gelachen.’

Martje van der Brug, Zo doen we dat hier (2018). Uitgeverij Ambo/Anthos. 346 pp. € 19,95

Viktor Frölke, Het dispuut (2017). Uitgeverij Thomas Rap. 303 pp. € 20