Achtergrond
Van student tot saboteur
In Oorlog in de collegebanken beschrijft historicus Jeroen Kemperman hoe studenten in opstand kwamen tegen de Duitsers. Sommigen schroomden niet om bommen te leggen, maar durfden dan weer niet de benodigde condooms te kopen.
donderdag 26 april 2018
De Delftse verzetsgroep ‘Pahud’ gebruikte melkflessen gevuld met nitroglycerine voor hun aanslagen. Foto uit Loyaliteit en verdrukking. De Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting (2012) van Onno Sinke.

Door Vincent Bongers In de nacht van 7 januari 1943 sluipen vier studenten rond op een scheepswerf in Alblasserdam. Ze klimmen aan boord van twee gloednieuwe mijnenvegers van de Duitse Kriegsmarine en laten voorzichtig flessen in het ruim zakken. Kort daarop klinkt er een enorme knal: een explosie heeft een gat in de romp van de mijnenveger geslagen. Het schip kapseist.

De spectaculaire aanslag is het werk van de studentenverzetsgroep ‘Pahud’. De saboteurs, allen lid van het Delftsch Studenten Corps, zijn samengebracht door scheikundestudent Willem Theodoor Pahud de Mortanges, die ook vertegenwoordiger is van de Raad van Negen, het overlegorgaan van het Nederlandse studentenverzet.

‘Pahuds kennis van de chemie kwam zeer van pas bij het zelf fabriceren van explosieven. Lege melkflessen werden gevuld met nitroglycerine en tot ontploffing gebracht door middel van de zeer instabiele stof slagkwik’, schrijft Jeroen Kemperman in Oorlog in de collegebanken, het eerste gedegen overzicht van het Nederlandse studentenverzet.

De Delftenaren scharrelden overal hun ingrediënten bij elkaar, schrijft de medewerker van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Bij zijn opleiding haalde Pahud wekelijks vier liter salpeterzuur en glycerine. Kennissen en familieleden leverden de benodigde zuivere alcohol, zonder te weten waarvoor die diende. Over één element ontstond echter onenigheid. ‘De slagkwik kon het beste in condooms geïsoleerd worden gehouden, maar niemand bood zich vrijwillig aan om die te kopen, zodat er uiteindelijk maar lootjes werden getrokken.’

Tot verdere aanslagen kwam Pahud niet. Vrijwel de gehele groep liep op 9 maart 1943 in Rotterdam in de val. Slechts één lid wist te ontkomen aan de Sicherheitspolizei. De rest werd opgepakt en gefusilleerd.

Ook Leidse studenten speelden een zeer grote rol in acties tegen de bezetter. De rede van hoogleraar Rechten Rudolph Cleveringa op dinsdag 26 november 1940, waarin hij protesteerde tegen het door de Duitsers opgelegde ontslag van Joodse medewerkers, was de onofficiële start van een Leidse studentenstaking.

Staken op een vijfzitsfiets

Een dag eerder werd er overigens al door de Delftse studenten gestaakt. Vijf Delftse corpsleden reisden zelfs naar Leiden en andere corpora om campagne te voeren voor een staking. In de hoofdstad bleken ze niet genoeg geld te hebben voor de trein naar Utrecht. Een Amsterdams dispuut hielp ze uit de brand door ze een nogal apart vervoersmiddel te lenen. Op ‘een lange fiets met vijf zitplaatsen en vijf stel trappers’ toog het vijftal richting Utrecht.

Tevergeefs, want – net als in Amsterdam – wilde ook daar niemand staken. ‘Ondanks een wilde rit terug naar Amsterdam, waarbij onderweg nog een agent op een fiets moest worden afgeschud, slaagde het vijftal er niet in om nog voor de avondklok terug in Amsterdam te zijn’, aldus Kemperman. ‘Pas de volgende dag kon de groep de vijfzitsfiets weer inleveren.’

De Nederlandse studenten vormden dus zeker niet een front tegen de bezetter. Ook in Leiden was er twijfel, schrijft Kemperman. ‘Student André Koch hoorde direct na de rede van Cleveringa een lid van de Vereniging voor Vrouwelijke Studenten te Leiden zeggen dat zij de actie van de professor “waanzin” vond. Iemand met de verantwoordelijkheid voor een vrouw en drie kinderen zou zich eigenlijk verre moeten houden van dergelijk riskant optreden.’

Uit een herdenkingsboek van Minerva uit 1950 citeert hij de ‘heftige debatten’ waarin ‘diegenen, die de staking bekritiseerden, zeer zeker bijval vonden. Vele argumenten, waarvan sommige voortsproten uit overtuiging, andere uit angst voor de gevolgen, werden gebruikt en toen bekend werd, dat Leiden en Delft gesloten zouden worden en dat professor Cleveringa gevangen genomen was, vroegen velen zich af: ‘Wat hebben we nu eigenlijk bereikt?”’

Nihilisten

Het studentenleven in Leiden speelde zich voornamelijk bij de verenigingen af. Niet-leden werden met de nodige afkeer ‘nihilisten’ genoemd. Twee van hen waren echter bepalende figuren in het verzet. Op 4 oktober 1940 publiceerden de broers Jan en Huib Drion de eerste editie van hun clandestiene krant De Geus onder studenten. De aanhef op het eerste velletje, voor de zekerheid nog even onderstreept, loog er niet om: ‘We zijn nog altijd in oorlog!’

De Geus werd in het ouderlijk huis in de Haagse Emmastraat in elkaar geflanst, bleef de gehele oorlog verschijnen en werd de officiële spreekbuis van de Raad van Negen. ‘Het schrijven was nog zo erg niet’, vertelde Huib Drion in een interview met Mare  dat door Kemperman wordt aangehaald. ‘Maar het stencilen! Wat een pokkewerk was dat!’

De Geus ging er hard tegenaan. Zo vonden de Drions studenten die niet gingen staken maar ‘slap.’

Naast de illegale pers oefende ook het inlichtingenwerk grote aantrekkingskracht uit op Leidse studenten. Een van hen zou uitgroeien tot een geheim agent die een sleutelrol speelde in het verzet. Rechtenstudent en corpslid Pierre-Louis d’Aulnis de Bourouill diende tijdens de Duitse inval als militair bij een luchtdoelbatterij in Wassenaar. Na de capitulatie was hij zo ‘zeer gefrustreerd en verward’ dat hij besloot naar Engeland te vertrekken.

Omstreden bombardement

Omdat de Noordzee-route was afgesloten, trok hij te voet over de Pyreneeën en wist via Gibraltar het Verenigd Koninkrijk te bereiken. Daar trof hij andere Leidse studenten aan, waaronder Erik Hazelhoff Roelfzema, de ‘soldaat van Oranje’. Na een opleiding tot spion werd hij in Nederland gedropt. Dat verliep verre van vlekkeloos: het vliegtuig botste tegen een dijk.

Toch ontwikkelde hij zich tot een uiterst effectieve spion die slim gebruikmaakte van zijn Leidse netwerk van studenten tot hoogleraren. ‘Een Leienaar vraagt een Leienaar – zo werkt dat’, vertelde hij in april 2012 in een interview met Mare, zes maanden voordat hij op 93-jarige leeftijd overleed. Het citaat is nu de titel van een hoofdstuk in Kempermans boek. Hij was 23 maanden actief, het langst van alle spionnen. ‘Achteraf bleek dat de Duitsers me nooit op het spoor zijn gekomen’, memoreerde hij in Mare. ‘Ik heb veel geluk gehad.’

D’Aulnis gaf ook de opdracht tot het controversiële bombardement op Kunstzaal Kleykamp in Den Haag, waar de duplicaatkaarten van alle persoonsbewijzen waren opgeslagen. Zonder die kaarten werd het veel moeilijker voor de Duitsers om verzetsmensen te grijpen. De aanval werd tijdens werktijd uitgevoerd omdat dan de kasten en kluizen openstonden en er veel meer schade kon worden aangericht. 

Kemperman: ‘Een flink deel van het materiaal werd vernietigd, maar dat ging wel ten koste van circa zestig doden, onder wie enkele ambtenaren die het verzet juist hadden geholpen door kaarten met vervalste gegevens in het archief te plaatsen. ‘Dit blijft een verdriet, dat mij sinds de oorlog begeleidt’, schreef d’Aulnis in zijn memoires.

Jeroen Kemperman, Oorlog in de collegebanken. Studenten in verzet 1940-1945. Uitgeverij Boom, 368 pag. €29,90

Kattenkots en knollen

‘Komen jullie je kattenkots halen?’ Zo prees een van de opscheppers van een Leidse gaarkeuken gedurende de Hongerwinter de soep aan. Maar er was tenminste nog wat te eten.

Onder de Leidse bevolking vielen relatief minder slachtoffers dan in Den Haag, Amsterdam en Rotterdam, schrijft historicus Alphons Siebelt in Het is een raadsel waarvan de bevolking heeft geleefd. ‘Naar schatting zijn er in Leiden circa vijfhonderd mensen méér overleden dan in de normale toestand het geval zou zijn geweest.’

Toch sloeg ook in Leiden de honger hard toe. In mei 1945 leden vijf- van de tachtigduizend Leidenaren aan hongeroedeem en waren er drieduizend ernstig ondervoed. Dat de schade relatief meeviel, kwam doordat er veel particuliere initiatieven waren die kwetsbare groepen van voedsel voorzagen, zoals bijvoorbeeld het comité ‘Krachtvoer voor kinderen.’

Een deel van de Leidse bevolking ontkwam niet aan het eten van tulpenbollen. ‘Een prima product’, schrijft Siebelt: ‘De voedingswaarde ervan ligt per gewicht hoger dan die van aardappels.’ Je moest wel heel goed oppassen met wat je precies aanschafte. Trudy Braat-Bertel uit Oegstgeest dacht op 5 april 1945 honderd kilo aardperen gekocht te hebben. Het bleken echter dahliaknollen te zijn die afschuwelijk smaakten.

Alphons Siebelt, Het is een raadsel waarvan de bevolking heeft geleefd.

Primavera Pers, 144 pag. €17,50

De oorlog herdacht

Er zijn rond de Dodenherdenking en Bevrijdingsdag diverse evenementen in Leiden.

Op 4 mei 2018 vindt voor de eerste keer Open Joodse Huizen/Huizen van Verzet plaats in Leiden. Op deze dag wordt verteld over het lot van de Joodse bewoners van Leidse huizen. Lorentzkade 36, het voormalig woonhuis van Piet en Bep Merkelijn-Morks, was bijvoorbeeld het onderduikadres van de joodse Hanny Michaelis. De tweeëntwintigjarige hield een dagboek bij en in 1949 debuteerde ze met een dichtbundel. Zie

In de Stadsgehoorzaal is de expositie ‘Over oorlog gesproken’  te zien en vooral te horen. Kunstenaar Pim van der Heiden (1989) sprak met vijftig Leidenaren die de bezetting hebben meegemaakt en gebruikte die bronnen om een tentoonstelling samen te stellen. Bezoekers kunnen zich via bakelieten wandtelefoons met verschillende ‘verhaallijnen’ laten doorverbinden. Van 4 t/m 20 mei in de Stadsgehoorzaal.

Minerva organiseert op 3 mei om 14:00 een speurtocht voor kinderen tussen de zeven en de dertien jaar. Op verschillende plaatsen wordt verteld over het verzet. De tocht begint op de sociëteit. Interesse? Mail naar: sleutelcommissie@lsvminerva.nl.