Wetenschap
Die strijd, daar gaat het juist om
Historicus Geerten Waling en jurist Wim Voermans schreven een liefdesverklaring aan de lokale politiek. Het is een unieke traditie die – Hollands glorie, potjandorie – teruggaat tot de dertiende eeuw.
donderdag 15 maart 2018

Door Bart Braun ‘Gemeenteraadsverkiezingen zijn een feest van de democratie. Maar dan wel het verjaardagsfeest van je 75-jarige tante, waar je helemaal niet heen wilt’, klaagde columnist Marcel van Roosmalen onlangs op NPO Radio 1. Op televisie laat Jinek keer op keer een cabaretier opdraven om de lokale campagnefilmpjes  af te zeiken. Het is natuurlijk ook lastig, die ene keer in de vier jaar dat het eens niet over Amsterdam, Hilversum of Den Haag gaat.

De gemeenteraad heeft het zwaar. Raadsleden hebben in het beste geval het imago van goedbedoelende amateurs, en in het slechtste geval die van corrupte nepotisten. De opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen daalt keer op keer. Lokale media, die raadsleden zouden moeten helpen bij het controleren van de macht, hebben het nog zwaarder en kunnen weinig voor ze betekenen.

Gemeentes worden ook steeds groter, deels door de bevolkingsgroei, maar vooral omdat de landelijke en provinciale overheden menen dat iedereen beter af is met grote gemeentes, en dus fusies afdwingt. Na de Tweede Wereldoorlog waren er 1016 gemeenten in Nederland, nu nog 380. Hoe groter de gemeente, hoe professioneler de mensen die er werken, en hoe moeilijker het raadslid – die er vrijwel altijd een baan naast heeft –kan opboksen tegen de technocratie.

Ondertussen hebben gemeentes er allemaal taken op het gebied van werk, inkomen en zorg bijgekregen, en de raad dus ook. Dat uitgebreide takenpakket dwingt gemeentes om onderling samen te werken, wat ook weer de democratische controle bemoeilijkt.

Geen wonder dat menigeen zich zorgen maakt over de toekomst van de plaatselijke politiek. ‘In de kringen van bestuurders en oud-bestuurders heerst de opvatting dat de gemeentelijke democratie in stervensnood verkeert, dat de gemeenteraad hieraan schuldig is, en dat dit probleem alleen op te lossen valt via verstandige bestuurders’, schrijven historicus Geerten Waling en hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans. Hun boek, Gemeente in de genen, biedt vlot geschreven en broodnodig tegenwicht aan zulk pessimisme.

Hanengevechten

Het gaat, zo leggen ze uit, om de balans tussen de gemeente vóór de mensen, en de gemeente ván de mensen. ‘In de eerste visie is de gemeente weinig meer dan het operationele gedeelte van de samenleving. Daarbij horen budgetten, professionele bestuurders en ambtenaren, efficiënte processen en de wil om er samen uit te komen. In die wereldbeschouwing zijn hanengevechten die een gemeenteraad jarenlang lamleggen onproductieve hindernissen, helpen ideologische debatten over de richting van de wereld niet als er op wijkniveau even gekeken moet worden hoe groot een terras mag zijn of in welke richting een parkeerhaven moet worden aangelegd.’

Dat is een andere wereld dan die waarin de gemeente vooral ván de burger is. ‘Die burgers denken heel verschillend, en hebben ook heel verschillende belangen. Hier gaat het erom van je te laten horen, en gehoord te worden, om tegenstellingen en strijd. De waarden in deze, veel lelijker wereld, zijn anders: identiteit, zelfbeschikking en autonomie, gelijkberechting en gelijke kansen, participatie, het recht om mee te parten, mee te beslissen, om gehoord te worden en erbij te horen.’

En juist die gemeente ván de mensen, dat is Nederlandse glorie, potjandorie. Voermans en Waling beginnen hun boek in de dertiende eeuw. Nederland bestond toen nog niet, zowel staatskundig als fysisch-geografisch. De inwoners van dit stukje Europa zijn de constante overstromingen beu en beginnen met grootschalige dijkaanleg en landaanwinning. ‘Van buitenlandse vijanden of mogendheden hebben de nieuwe inwoners niet direct te duchten, van het grillige water des te meer. Voor hun veiligheid zijn de inwoners daarom niet op een aristocratische krijgersklasse aangewezen, maar op elkaar: de dijken, oevers en waterlopen behoeven voortdurend onderhoud.’

Zo ontstaat een unieke vorm van zelforganisatie en –bestuur. Dat de Nederlanden zich in de zestiende eeuw losscheurden van het Spaanse Rijk had in de ogen van de twee Leidenaren dan ook vooral te maken met de botsing tussen Spaans centralisme en het feit dat de Lage Landen gewend waren om vrijwel alles decentraal te regelen, en zelf.

Fusiedrift

De gemeentepolitiek borduurt voort op die traditie. Juist vanwege die zelfbeschikking en lokale kracht hebben de auteurs geen goed woord over voor de fusiedrift waaraan kleine gemeentes ten prooi vallen. ‘Mensen voelen zich wel Abcoudenaar, maar niemand voelt zich een Ronde-Venenaar’, schrijven ze. In fusiegemeentes is het bestuur zowel letterlijk als figuurlijk verder weg, en wordt het wantrouwen van burgers over de politiek groter. ‘Een gemeente is geen koekjesfabriek – en ook die gaan trouwens nogal eens aan schaalvergroting ten onder.’

Tegen dat romantische beeld van de burgers die gezamenlijk op de brink besluiten over de dorpspolitiek valt wel wat in te brengen. Want zou die verminderde betrokkenheid niet ook iets te maken kunnen hebben met toegenomen mobiliteit? Hoeveel inwoners van Haren (dat met Groningen moet gaan fuseren) voelen zich echt Harenaar en betrokken bij het dorp, en hoeveel ervan zijn forensen die in Groningen werken, winkelen, uitgaan en gebruikmaken van met gemeentegeld betaalde voorzieningen als zwembaden en ijsbanen? Bijna elke Nederlandse stad kent zulke randgemeenten. In hoeverre raken de inwoners daarvan nou echt iets kwijt als hun dorpje niet alleen de facto, maar ook de jure een buitenwijk wordt?

De aanwezigheid van ijsbanen en de kleur van parkeerplaatsen is een ander soort problematiek dan het miljardencircus in Den Haag, maar als je graag schaatst of parkeert is het misschien wel veel belangrijker. Gemeentepolitiek is rommelig en inefficiënt, maar het is échte politiek, met de poten in de modder, bevochten compromissen en resultaten waar je elke dag langs fietst. Waling en Voermans houden ervan, en dat zou de rest van Nederland ook wat meer moeten doen.

Wim Voermans en Geerten Waling

Prometheus, 343 blz. €19,99