Achtergrond
Rijk, hip,wereldburger
De hoogopgeleide expat die met een dikke vergoeding naar het buitenland gaat, staat mijlenver van een ongeschoolde gastarbeider.
Anoushka Kloosterman
donderdag 25 januari 2018
Uitwisselingsstudenten in de common room van Paleis Noordeinde, anno 1964.

‘Het begint bij aankomst al: expats hebben een aparte balie bij de gemeente. Daar kunnen ze met makelaars in contact komen, en horen ze hoe ze een versneld traject bij de IND-procedure kunnen doorlopen, omdat ze een aparte status hebben. Een andere migrant hoeft daar niet aan te komen. Ze zullen niemand wegsturen, maar het is duidelijk niet voor hen bedoeld.’

Het kostte promovenda Aniek Smit nog best wat moeite om uit te vinden wie die expats nou precies zijn.

‘Veel migratie- en integratiestudies gaan over laagopgeleide groepen, die hier komen werken en zich hier vestigen. Maar ik dacht: hoe zit het nou met de mensen die hier tijdelijk komen om te werken? Dus ik ben in mijn omgeving gaan vragen: waarom zien wij deze mensen niet als migranten?

‘Ik kreeg vaak het antwoord dat expats korter blijven en rijker zijn. Maar dat verklaart het niet. Wat veel bepalender bleek bij die groep is de grote rol van de werkgever: bij een expat bepaalt die de bestemming en de duur van het verblijf.’

Smit interviewde tientallen mensen, verzamelde bronnen, en deed veldwerk in Jakarta, waar ze zich ook even in het expat-wereldje begaf. ‘Ik ben een nogal atypische expat, omdat ik niet ben uitgezonden door de universiteit. Maar ik zie er Hollands genoeg uit om dat cirkeltje toch makkelijk binnen te komen. Ik ben absoluut geen antropoloog, maar ik heb zo toch een beetje geprobeerd de antropoloog uit te hangen, die daar participerend onderzoek doet.’

In de jaren vijftig en zestig werden expats, ‘jonge buitenlanders van beiderlei kunne’, door de gemeente Den Haag al gezien als hoogopgeleide wereldburgers die bijdragen aan het internationale imago van de stad, die kapitaal hebben en interessant zijn als consument.

Smit: ‘Toen had je vooral de traditionele expat, die je ook tijdens de koloniale periode zag. Die werkten voor grote oliebedrijven, of de overheid, en maakten carrière binnen één organisatie. Die gaan dan maar naar één plek, en keren weer terug.’

De expats vonden elkaar toen al in verenigingen en clubs. In Den Haag studeerden jonge expats uit Derde Wereldlanden aan het International Institute of Social Studies in Paleis Noordeinde. Hun studentenvereniging The Scholas zocht aansluiting met het studentenleven in Leiden, Utrecht en Amsterdam, maar volgens de buitenlandse studenten was het corps ‘door de te star volgehouden "stijl" niet tot de integratie van nieuwkomers in staat’.

Sindsdien is de expat community wel veranderd. ‘Vanaf de jaren zeventig komt er een grote groep mensen die wel naar het buitenland gaan, maar niet voor dezelfde werkgever blijven werken. Die richten hun hele leven erop in, en gaan naar drie of vier landen. Die noem ik de expert-expats: experts in expat-zijn. Hun kinderen gaan dan ook niet naar een Nederlandse school, maar naar een internationale. Dan weet je zeker dat er op een volgende post ook zo’n school is.’

Ze constateert een ‘tweesporenbeleid’ bij de Nederlandse overheid. Ze geeft als voorbeeld de Nederlandse School in Jakarta, die bij de Nederlandse overheid subsidie aanvroeg. ‘Maar in Nederland waren er kinderen met een migratieachtergrond, die ook meer onderwijs nodig hadden’, zegt Smit.

‘Dan zie je de overheid worstelen met de categorieën, wie heeft er recht op? Er komt uiteindelijk geld voor beiden. Maar de expatkinderen vallen dan onder buitenland- en ontwikkelingsbeleid, en krijgen subsidie van Buitenlandse Zaken, terwijl het geval van de migrantenkinderen werd gezien als een sociaal-maatschappelijk issue, die daarom subsidie van andere ministeries krijgen.’

Promotie is op 25 januari