Achtergrond
Zoiets doet een vrouw niet
Een historicus die het hele verhaal wil vertellen, kan niet om de van rol vrouwen heen, vindt Cleveringahoogleraar Marjan Schwegman. ‘Het is geen complot, maar het mannelijke gezichtspunt is nog steeds bepalender.’
donderdag 30 november 2017
Frieda Belinfante (1904-1995) heeft een oorlogsgeschiedenis die enorm interessant is.

Door Vincent Bongers Op 27 maart 1943 dringt een groep als politieagenten vermomde verzetsmensen het gebouw van het bevolkingsregister in Amsterdam binnen. Ze overmeesteren de aanwezige bewakers, rukken archiefkasten open en overgieten persoonskaarten met brandstof. Zonder deze kaarten is het voor de Duitsers namelijk een stuk moeilijker om Joden te vervolgen en de illegaliteit aan te pakken.

Een van de planners van de aanslag, Frieda Belinfante, is tegen haar zin niet aanwezig bij de aanslag. Ze zit ergens op een dak en tuurt de duisternis in voor tekenen van brand. ‘Ik zag een rode gloed boven Artis’, aldus Belinfante in de biografie die in 2015 over haar verscheen. ‘Ik dacht: Het is gelukt. Geen euforie. Een soort kalme voldoening’.

‘Belinfante komt heel kort aan bod in het standaardwerk van Loe de Jong over de Tweede Wereldoorlog’, zegt historicus en Cleveringa-hoogleraar Marjan Schwegman (66). ‘Maar zij heeft een oorlogsgeschiedenis die enorm interessant is. Haar verhaal is niet minder spannend en veelzijdig dan dat van andere mensen uit het verzet. Tot voor kort was er nauwelijks aandacht voor deze onconventionele vrouw. Dat is inmiddels gelukkig veranderd.’

Belinfante was half-Joods en lesbisch, speelde cello en was dirigent. ‘Dirigeren was een beroep dat heel erg moeilijk open te breken was voor vrouwen’, aldus Schwegman. ‘Toch slaagde Belinfante daarin. Toen ze na de oorlog naar Amerika emigreerde werd ze daar de eerste vrouwelijke dirigent van een orkest.’

Haar Amsterdamse verzetsgroep bestond grotendeels uit kunstenaars. ‘Ze mocht echter van haar toch behoorlijk onconventionele vrienden niet deelnemen aan de actie. De plegers van de aanslag waren verkleed als agenten. De politie bestond toen nog alleen uit mannen. Belinfante kon zich echter heel goed als man vermommen. Dat heeft ze ook gedaan, op de vlucht na de aanslag. Dus ze had best meegekund. Dan zie je dat toch ook in die kringen het idee was: dat doet een vrouw niet.

'Vrouwen zouden ook minder goed zijn in het op een beheerste manier toepassen van geweld: ze zouden te emotioneel en te impulsief zijn en dus minder goed in staat om strategisch te denken. Daarom konden ze ook geen militair worden, was de redenering. Die denkwijze is nog niet helemaal verdwenen.’

Schwegman, die maandag de Cleveringa-oratie gaf, was van 2007 tot 2016 directeur van het NIOD, het instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies in Amsterdam. Een van haar speerpunten was het thema verzet weer op de agenda zetten, zegt ze, en dan met name de rol van vrouwen.

In het gareel

‘De gedachte was dat vrouwen op wacht stonden of koerier waren, en dat was het dan wel. Maar dat is een veel te nauwe blik. Jacoba van Tongeren leidde Groep 2000, een belangrijk verzetsnetwerk, waar lange tijd weinig interesse voor was. De eerste vrouwelijke minister in Nederland, Marga Klompé, was onder de schuilnaam Dr. Meerbergen op allerlei manieren betrokken bij acties tegen de bezetter. Dr. Max, een leider van het verzet in Utrecht, bleek een vrouw, Marie Anne Tellegen, te zijn.’

Het verzet was een soort mini-maatschappij waarin alles opnieuw moest worden uitgevonden en waarbij alle schakels van groot belang waren. ‘Alle activiteiten in zo’n netwerk liepen door elkaar en werden gedaan door mannen én vrouwen. Na de oorlog keren de oude maatschappelijke patronen echter weer terug. Iedereen moest weer in het gareel. De leidende rol van Jacoba van Tongeren paste daar niet bij, en dat werd dan weggeschreven.’

In 1979 werd Schwegman docent geschiedenis aan de Leidse universiteit. ‘Ik werd speciaal voor vrouwengeschiedenis aangesteld en moest vechten tegen vooroordelen. Toen was het idee dat vrouwen een belangrijke rol speelden nog nieuw en moeilijk voorstelbaar. Het was meer een kwestie van er zoveel mogelijk bekend en zichtbaar maken. Bij colleges vaderlandse geschiedenis dacht ik: hoe krijg ik hier meer vrouwen in? Het mannelijke gezichtspunt was en is nog steeds bepalender dan het vrouwelijke. Dat gebeurt echt niet bewust: het is geen complot.’

Schwegman vindt echter dat je niet alleen moet kijken naar de rol van vrouwen in de geschiedenis en het verzet. ‘Het gaat erom dat je laat zien dat het hele verhaal verandert door vrouwen zichtbaar te maken. Zo krijgt “verzet” een veel ruimere betekenis. Het gaat erom dat je als historicus het hele verhaal vertelt.’

Eduard Meijers, gefotografeerd in Leiden, 1917.

Waarom herdenken we Cleveringa, en niet Meijers?

Op 26 november 1940 hield rechtendecaan Rudolph Cleveringa een protestrede waarin hij zich verzette tegen het ontslag van hoogleraar burgerlijk recht Eduard Meijers en andere Joodse medewerkers van de universiteit door de nazi’s. De dag na de rede werd Cleveringa gearresteerd.

‘Cleveringa’s rede en de daarop volgende sluiting van de universiteit is uitgegroeid tot hét symbolische fundament van wat de Leidse universiteit wil zijn: een bolwerk van vrijheid’, aldus Cleveringa-hoogleraar Marjan Schwegman. ‘Meijers is echter een beetje verdwenen uit het verhaal. Waarom ? En wat gebeurde er eigenlijk met hem?’

Meijers zat vast in de kampen Westerbork, Barneveld en Theresienstadt maar overleefde de oorlog. Net als Cleveringa overigens. 

Schwegman stuitte tijdens haar onderzoek een oud-student van Meijers, de advocate Lucie van Taalingen-Dols. ‘Ik had nog nooit van deze mevrouw gehoord, maar ontdekte haar boek De strijd om een mensenleven. Dat is een uitgebreid verslag van alles wat zij heeft gedaan om Meijers weg te houden uit de vernietigingskampen. Toevallig had zij in het voorjaar van 1941, op de dag hij door de bezetter uit zijn huis werd gezet, een afspraak met hem. Ze schijnt tegen hem gezegd te hebben: “Ik kan als uw advocaat optreden.” Dat heeft hij na enig nadenken aanvaard. 

‘Ze praatte met de bezetters, schreef brieven om hen ervan te overtuigen hoe belangrijk Meijers werk was voor Duitsland. Ze ging zelfs naar Berlijn om daar voor hem te lobbyen. Het lukte haar echter niet om deportatie naar Theresienstadt te voorkomen. Ik was echt verrast over hoeveel er werd gedaan om mensen te beschermen. Ik had geen idee dat dat zo intensief was.’

Maar waarom is er zo weinig aandacht voor Meijers? ‘Als je oppervlakkig kijkt, is Cleveringa de held en Meijers het slachtoffer. Maar hij past helemaal niet in dat eenvoudige hokje. Hij overleefde de oorlog en toen hij terugkeerde in Leiden leek hij ongebroken. Hij gedroeg zich ook niet als slachtoffer. Daarnaast werden na de oorlog Joodse overlevenden met wantrouwen bekeken. “Je zal wel hebben gesjoemeld met de bezetter”, was het idee. Cleveringa, als politieke gevangene, werd niet op deze wijze benaderd.

‘Na de bevrijding is er echt een uitbarsting van antisemitisme. De Joodse overlevenden werden niet met open armen ontvangen, om het maar eens zacht uit te drukken. De terugkeer was vrij ontluisterend. Het hoge percentage vermoorde Joden in Nederland, zorgde daarnaast ook nog steeds voor schaamte. Als je in die geschiedenis gaat roeren, komt dat weer naar boven. Het is als een schaduw die voortdurend op herdenkingen valt.’

Dat geldt zeker voor de eerste decennia na de oorlog. ‘In de universitaire herdenking van 1950 wordt met geen woord gesproken over de slachtoffers van de Holocaust. Dat treft des te meer omdat wel uitgebreid wordt gerefereerd aan het lijden van mensen in bezet Nederlands-Indië’, aldus Schwegman. 

‘In de herinneringscultuur bleven politieke gevangen en vervolgde Joden verschillende circuits. Met als gevolg dat in Leiden Meijers enigszins is weggeraakt. De ervaringen in gevangenschap van Cleveringa en die van Meijers verschillen helemaal niet zoveel van elkaar. Ook niet wat betreft de morele dillema’s waar ze voor komen te staan. Beide verhalen moeten worden verteld.’

Lees hier de Cleveringa-oratie van Marjan Schwegman.