Wetenschap
Terugblik: 'Ik ben verschrikkelijk behandeld'
Veertig jaar geleden was criminoloog Wouter Buikhuisen een bedreigde en gepeste wetenschapper. In 2009 wilde politiek en wetenschap zijn eer herstellen. Hij woonde toen in het buitenland - weggepest van de universiteit. Mare zocht hem op in het Spaanse Moraira.
donderdag 15 juni 2017

(Lees hier de pdf)

Emeritus hoogleraar criminologie Wouter Buikhuisen is een rijzige man van 75, gekleed in een joggingbroek, sportschoenen en een groene trui. Hij staat op het terras van zijn huis met zwembad aan de Spaanse Costa Blanca en kijkt uit over de zee. In de tuin staan beelden en palmbomen. In de kamers bevinden zich onder andere een Jugendstil vaas en een eeuwenoud schaakspel. De oogst van tien jaar handel in antiek. De omgeving ademt rust en kalmte uit. Het contrast is groot met de storm waar Buikhuisen mee werd geconfronteerd toen hij in 1978 hoogleraar werd aan de universiteit Leiden.

Buikhuisen wilde onder meer onderzoek doen naar de sociobiologische aspecten van crimineel gedrag. De onderzoeksvoorstellen van Buikhuisen werden kritisch benaderd door collega-wetenschappers. Maar ook in de media ontstond beroering. In het opinieblad Vrij Nederland schreef Piet Grijs alias Hugo Brandt Corstius een serie columns over Buikhuisen en zijn onderzoek. 

Grijs schuwde hierbij de persoonlijke aanvallen niet. Hij noemde Buikhuisen ondermeer een ‘kale, impotente carrièrewetenschapper’ en vergeleek hem met Joop Glimmerveen, in deze periode leider van de extreemrechtse partij de Nederlandse Volks-Unie (NVU). 

Al snel ontstond de ‘affaire Buikhuisen’. De hoogleraar kreeg onder andere te maken met bommeldingen, een oratie die werd verstoord en bedreigingen met de dood. Ook verloor hij de steun van de universiteit en andere academische instellingen.

Onlangs verscheen er een stuk van Buikhuisen in het vaktijdschrift Delikt&Delinkwent. NRC Handelsblad publiceerde op 24 januari een artikel waar een positief beeld werd geschetst van Buikhuisen, zijn ideeën en het artikel in Delikt&Delinkwent. 

Het stuk in de NRC leidde tot kamervragen van de Partij voor de Vrijheid aan minister Plasterk. De partij vroeg de minister om met de universiteit Leiden te gaan praten over een vorm van eerherstel, mogelijk in de vorm van een eredoctoraat. Een verzoek dat door de minister werd afgewezen.

Wat wilde u precies voor een onderzoek gaan doen in Leiden?

‘Ik wilde komen tot een integratie van inzichten ontleend aan de biologie en de sociale wetenschappen. Ik wilde die twee combineren om te kijken of je langs die weg tot een betere manier kunt komen om criminaliteit te verklaren. Het was een nieuwe weg waarvan je niet kon voorspellen waartoe hij zou leiden. Wat ik inmiddels wel wist, was dat je met de bestaande criminologie niet verder zou komen. Na meer dan 15 jaar criminologisch onderzoek wist ik: er is ongetwijfeld een samenhang tussen werkloosheid en criminaliteit. Maar het overgrote deel van de werklozen pleegt geen delict. Hetzelfde geldt voor mensen met een lage opleiding. Of mensen die kansarm zijn. Er moet dus meer zijn.

‘Vandaar: neem een groep delinquenten en vergelijk die met een groep niet-delinquenten. Kijk niet alleen naar sociale factoren maar betrek ook de neuropsychologie, de endocrinologie en psychofysiologie erbij. Waarop verschillen die groepen en kun je een verwevenheid ontdekken? Die materie is vreselijk complex. Maar je hebt de morele verplichting als academicus om het te onderzoeken.’

Wat gebeurde er?

‘Vlak voor mijn oratie in 1978 kwam de rector magnificus naar mij toe. Hij zei dat er ongeregeldheden konden plaatsvinden en vroeg of ik politiebescherming wilde. Dat wilde ik dus absoluut niet.

‘Hij zei: als er iets gebeurt dan sta ik op, komt u van de katheder af en gaan we met de hele stoet naar buiten. Ik was tien minuten bezig toen er een enorm kabaal achter in de zaal klonk. Een grote groep gemaskerde personen met grote kettingen in de hand stormde naar binnen. Een van hen gooide een rookbom. Mijn zoon zat op de eerste rij. Hij pakte het ding op en gooide het door het raam naar buiten.

‘ Een van die jongens stormde de katheder op. Ik bleef ijs- en ijskoud en vroeg: ‘Goh wie ben je?’ En tegen de zaal zei ik: ‘Dames en heren, we hebben thans bezoek van een groep die bezwaar heeft tegen mijn benadering. Ik wil ze graag het woord geven. Ik wendde me weer tot de jongen die naast me stond, vroeg zijn naam en gaf hem het woord, maar die zei natuurlijk niets.’

‘De rector was inmiddels opgestaan en gaf me het teken om de ceremonie te stoppen. Ik zei hem dat ik bleef staan. Ik was absoluut niet van plan om weg te gaan. Ik heb de draad weer opgepakt. Toen wisten de verstoorders niet meer wat ze moesten doen en dropen af.

Door mijn kampverleden (Buikhuisen zat in een Jappenkamp in Nederlands Indië, red.) heb ik geleerd om dingen te doen zoals ik vind dat ze moeten gebeuren. Je leerde uit zelfbehoud te blijven staan en te glimlachen als je werd vernederd of geslagen. De Jap had daar een vorm van respect voor. Als je vroeg om genade gingen ze door. Je moest geen blijk geven van pijn of angst. Dan was de kans dat ze ophielden groter. Die oude mechanismen hielpen me te overleven in mijn Leidse periode. Wat de grote meute vindt, telt niet. Je houdt je niet bezig met overmacht. Je bent gedreven.

‘Ik werd toen op een verschrikkelijke manier behandeld. Dat is haast met geen pen te beschrijven.’

Wat overkwam u zoal?

‘Ik werd in brieven met de dood bedreigd. Ik werd op allerlei manieren beledigd, uitgescholden voor nazi-criminoloog, ervan beschuldigd hersenoperaties te willen uitvoeren bij gedetineerden. Bij lezingen kreeg ik dingen naar mijn hoofd gesmeten. Achter in de zaal werd er getrommeld zodat ik me niet verstaanbaar kon maken. Mensen bestormden het podium en bedreigden me. Dan denk ik: mensen, je bent het niet met me eens. So what?! We hebben toch een multi-opiniële samenleving. Vanwaar die heftigheid?

‘Je moet natuurlijk de moed erin houden. Medewerkers het gevoel geven: we komen hier wel overheen. Ik deed alsof het me niet raakte, maar vanbinnen voelde ik woede en machteloosheid. Het ergste is het besef dat je als mens toch alleen staat. Niemand helpt je en en men staat toe dat je bedreigd wordt en je het werken onmogelijk wordt gemaakt. De eerste keer dat we een bommelding kregen, we zaten toen nog in het gebouw van de juridische faculteit, werd het hele gebouw ontruimd. Dan hebben die ondermijnende activiteiten nog succes ook. De tweede keer, het instituut zat toen op de Garenmarkt, kreeg ik een telefoontje dat er om elf uur een bom zou afgaan. Ik heb toen tegen niemand iets gezegd en bleef “rustig” in mijn kamer, steeds maar op de klok kijkend. Later dacht ik: God, Wouter, stel dat er een echte idioot tussen had gezeten.

‘Ik schermde zo goed mogelijk mijn gezin af, maar dat lukte natuurlijk slecht. Scheldkanonnades door de telefoon, bedreigingen (“We pakken jullie wel!”), poep door de brievenbus.

‘Het duurde jaren. De eerste Buikhuisense oorlog dan de tweede Buikhuisense oorlog. Mensen vergeten dat wel eens.’

Wat deed het bestuur van de faculteit en universiteit?

Aanvankelijk, zeker tot mijn oratie, namen ze het allemaal nog rustig op. Ik kreeg prachtige nieuwe huisvesting voor het instituut, mocht nog een biochemicus aantrekken. De decaan verzekerde dat hij achter me stond. Maar gaandeweg werd de maatschappelijke onrust steeds groter. Er vond een debat in de Tweede Kamer plaats, waarbij van sommige zijden werd gezegd dat met dit onderzoek gestopt moest worden. In de media werd steeds vaker negatief gesproken over mijn plannen. Instanties die eerst wilden meewerken trokken zich opeens terug. Het Wijn, een overkoepelend orgaan van kinderbeschermingsinstellingen, nam een resolutie aan waarin ze overeenkwamen Buikhuisen niet meer toe te laten in hun inrichtingen. ‘Dan begint het gerommel ook in de faculteit. Faculteit en universiteit steken geen poot meer uit om je te helpen. Afgesproken was weliswaar dat ik biosociaal georiënteerd criminologisch onderzoek zou gaan doen. Maar dat kwam ze nu niet meer zo goed uit. Leiden is, aldus prof.dr. Junger in het tv-programma Profiel, een chique universiteit. Ze wilden niet op die manier in de publiciteit komen.

‘Het gaat echter ook om academische vrijheid. Het wetenschappelijk forum van collega’s moet je werk beoordelen en niet het college van bestuur of Piet Grijs c.s. Maar de wetenschap zweeg in alle talen. Ik ging naar het bestuur van de Koninklijke Academie voor de Wetenschappen (KNAW) en zei: “Mijne heren, hier is de vrijheid van wetenschap in het geding. Doe hier wat aan.” Maar niemand bood verzet. Sterker nog: er ontstond een bizarre situatie. Mijn “onnozele” criminologische vakje kreeg toezicht van een speciale raad die moest toezien op de ethische en morele aspecten van mijn onderzoek. Ik was de enige in Nederland. De mensen die in Twente zich bezig hielden met het ontwikkelen van raketsystemen kregen deze behandeling niet.’

Volgens critici kon uw onderzoek leiden tot fascistische praktijken.

‘Wat een onzin. Ik ben heel erg betrokken met het lot van de medemens. Ik heb te doen met gevangenen, ik heb zelf gevangen gezeten. Maar je moet pogingen doen om chronische delinquenten te helpen, ook door middel van neurobiologisch onderzoek. De oplossing, als die er is, moet naar mijn vaste overtuiging uit de hersenbiologie komen. Maar let wel: dat mag natuurlijk niet ten koste gaan van de fysische of psychische integriteit van deze mensen.’

Socioloog Kees Schuyt betoogde dat een goede hypothese ontbrak. U zou lukraak gegevens bij elkaar vegen en daar verbanden in zoeken.

‘Daar had hij gelijk in, maar het is geen redelijk verwijt. De hele biologie van het menselijk gedrag was nog vrijwel terra incognita. Ik heb me omringd met mensen die wel verstand hadden van disciplines als geneeskunde, biochemie, ethologie en neuropsychologie. Ik heb heel hard gewerkt om enigszins vertrouwd te raken met wat mogelijk relevant kon zijn voor mijn plannen.

‘Ze maken een karikatuur van mijn werk. Als ik een makke heb, is dat ik juist altijd denk dat er meer is. Ik ben nooit tevreden, kan het niet uitstaan als ik iets niet weet. Ik loop constant met het idee: zijn er niet meer zaken bij betrokken? Ik doe geen gemakkelijk uitspraken over verbanden. Ik ben twee keer genomineerd voor de Sellin-Glueck award. Een Amerikaanse criminologie prijs voor het beste onderzoek van niet-Amerikaans criminologen. Mijn onderzoeksvoorstellen zijn doordacht. Daar ligt ook mijn kracht.’

‘Dat wij overigens iets meer deden dan zo maar wat bij elkaar vegen blijkt wel uit het feit dat ik begin jaren tachtig de tweede prijs won in een prijsvraag onder auspiciën van de KNAW waarin wetenschappers uitgenodigd werden een interdisciplinair gedragswetenschappelijk model te presenteren.’

En columnisten als Piet Grijs?

‘Als je mij vraagt wat vind je van Piet Grijs, dan zeg ik: ik vind die man totaal oninteressant. Het erge is dat veel mensen hem wel serieus namen. Hij werd ook gevoed door wetenschappers die mij niet zagen zitten. Anoniem uiteraard. Hij wist dingen die hij niet op een ander manier kon weten. Dan blijkt weer hoe alleen je staat. Maar hij was niet de oorzaak. Grijs was eigenlijk een eruptie die uitgroeide tot een tsunami. Dat kon omdat de maatschappij, wetenschap en politiek dat toestond.’

Hoe moest u toen verder?

‘Ik kwam steeds meer alleen te staan. Mensen van de vakgroep verlieten het zinkende schip. Bij een grote bezuiniging in 1981 hief de juridische faculteit de hele vakgroep criminologie op, inclusief het criminologisch instituut. Dat was bepaald geen zuiver rationeel besluit. Later werd mij ook mijn onderwijsbevoegdheid afgenomen. Dat beroepsverbod raakte mij diep. Ik mocht geen onderwijs meer geven aan doctoraalstudenten, maar enkel nog één introductiecollege van twee uur aan eerstejaars rechtenstudenten.

‘Bij ieder onderzoeksvoorstel dat ik indiende bij de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO, nu het NWO red.) kreeg ik nul op het rekest - ook het voorstel waarmee ik bij de KNAW de tweede prijs won.’

‘In samenwerking met Leidse medici zou onze vakgroep een in het academische ziekenhuis geboren cohort baby’s volgen. Ze zouden langdurig worden gevolgd en onderworpen aan een uitgebreid interdisciplinair onderzoek. Een dergelijk uitgebreid biosociaal onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen was nog nergens vertoond. Vlak voor de start van het onderzoek kreeg de hoogleraar geneeskunde Gravenhorst Bennebroek van het bestuur te horen dat het schadelijk zou zijn voor de reputatie van het ziekenhuis om met mij samen te werken. Het onderzoek moest gestopt worden. Ik vond het verschrikkelijk.’

Na tien jaar ging u weg uit Leiden. Waarom?

‘Je doet als wetenschapper twee dingen: publiceren en onderzoek. Publiceren ben ik altijd blijven doen. Onderzoek werd steeds moeilijker. Instanties willen niet met je werken. Ik werd persona non grata. Er waren nog maar weinig mogelijkheden (alleen met studenten als proefpersonen). En dan komt het ergste. Je medewerkers zien dat je de strijd weliswaar niet verloren hebt, maar ook niet gewonnen. Er is geen goed klimaat meer voor het ontwikkelen van biosociaal onderzoek. Dat is mij op ten duur opgebroken. Ik werd op een gegeven moment ziek. Ik heb me onder psychiatrische behandeling gesteld. Die psychiater zei uiteindelijk tegen mij: “U bent niet ziek, de maatschappij is ziek.”’

Wat vindt u van de vragen van de Partij voor de Vrijheid aan minister Plasterk over uw rehabilitatie? De PVV wil dat Plasterk gaat praten met de Universiteit Leiden over een mogelijk eredoctoraat.

‘Ik heb de vragen niet gezien. Een actie van de partij van Geert Wilders, of hij nou gelijk heeft of niet, heeft weinig kans van slagen. Ik hoop dat mensen met een neutrale blik naar de vragen kijken en bereid zijn om te kijken of er een kern van waarheid in zit. 

‘Ik hecht veel waarde aan het oordeel van de internationaal befaamde neurobioloog Dick Swaab. Hij benaderde mijn recente artikel in het vaktijdschrift Delikt&Delinkwent positief en zegt dat het tot de weinige stukken behoord met een goed onderbouwde hypothese. Als zo iemand dat zegt, word je blij. Als Theo Doreleijers, forensisch jeugdpsychiater aan het VU Medisch Centrum naar aanleiding van hetzelfde artikel vindt dat ik een eredoctoraat moet krijgen, is dat natuurlijk een pleister op de wonde.

‘Ik vind dat de Leidse universiteit geen gelukkige hand heeft gehad in wat er is gebeurd. Ze moet zich afvragen of het niet anders had gekund. Ik had meer hulp en bijstand van de universiteit verwacht. Zeker omdat het een universiteit is die het vrijheidsprincipe hoog in het vaandel heeft staan.

Dat beginsel is voor mij heel belangrijk. Ik was nog geen twaalf jaar toen, na de bevrijding, de deuren van het jappenkamp opengingen. Het eerste wat ik toen dacht: ‘Niemand zal mij ooit meer mijn vrijheid afnemen.’ Dat speelde ook in Leiden. Je bent verbonden aan de universiteit, toch de tempel van de wetenschap. Die kan zich alleen maar ontwikkelen als je onbelemmerd kunt werken. Daarom heb ik in die periode ook principieel geweigerd om in te gaan op aanbiedingen uit het buitenland van bijvoorbeeld de University of Southern California, in Los Angeles, en de London School of Economics. Ik wilde niet iemand worden die met zijn missie aan de universiteit is gestopt omdat de politiek of de maatschappij ten onrechte vinden dat je bepaald onderzoek niet mag doen.

‘Ik krijg nog steeds post van de universiteit. Iedere keer als ik zo’n brief open, hoop ik: zou er iets van een verontschuldiging in staan over die zwarte periode van deze universiteit? Dat ze gewoon een beetje erkennen: we zijn toch wel tekort geschoten. Ik zou daar heel blij mee zijn. Verder ben ik redelijk mild over wat er is gebeurd. Ik ben niet met negatieve gevoelens vertrokken. Op mijn leeftijd telt eigenlijk nog maar één ding: peace of mind.’

Vincent Bongers