Wetenschap
Slapende doorbraken
Soms liggen wetenschappelijke artikelen jarenlang te ‘slapen’ voordat de rest van de wereld snapt hoe belangrijk ze zijn. Als ze eindelijk worden wakker gekust, ligt vaak al een octrooi klaar.
donderdag 1 juni 2017

In 1866 publiceerde een Oostenrijkse monnik die in zijn vrije tijd erwten kweekte, een verhaal over kruisingen tussen erwtenplanten in de tuin van zijn klooster. Het tijdschrift in kwestie was Verhandlungen des naturforschenden Vereins Brünn - Brünn is de Duitse naam van de plaats Brno, die nu in Tsjechië ligt. Wellicht kunt u Brno niet aanwijzen op de kaart, wist u niet dat de stad een vereniging voor natuurvorsers heeft, en interesseert het u niet bijster veel wat de leden daarvan in hun clubblaadje schrijven. Dat gold in elk geval voor de gemiddelde Europeaan in 1866.

En zo kon het dus gebeuren dat de auteur, Gregor Mendel, in 1884 overleed zonder ooit enige erkenning te hebben gekregen voor het feit dat hij de basis had gelegd voor de erfelijkheidsleer. Zijn tijdsgenoot Charles Darwin had een succesvollere publicatie over evolutie geschreven, maar een van de grote onduidelijkheden erin was hoe de eigenschappen nou precies van ouders op kind overerven. Het duurde meer dan dertig jaar voordat andere biologen - onder wie Nederlander Hugo de Vries, Mendels publicatie opdoken, en integreerden in gangbare biologie.

Er bestaat een speciale tak van wetenschap die zich bezighoudt met het meten aan wetenschap, de zogeheten scientometrics of bibliometrie. Leiden heeft daar een speciaal instituut voor, het Centrum voor Wetenschaps- en Techniekstudies (CWTS), opgericht door emeritus hoogleraar Ton van Raan. Van Raan en co hebben bijzondere belangstelling voor publicaties met het ‘Mendelsyndroom’: artikelen die jarenlang niet of nauwelijks opgemerkt worden, en dan als een schone slaapster wakker worden gekust.

Grafeen

‘Er zijn meer bekende voorbeelden van zulke sleeping beauties’, vertelt Van Raan. ‘In 1986 publiceerde fysicus Larry Romans een voorloper van de snaartheorie, die pas jaren later werd opgepikt.’ Aan grafeen en andere materialen van slechts één atoom dik was al heel wat theoretisch werk gedaan – het rekent lekker makkelijk in twee dimensies in plaats van drie – voordat in 2004 duidelijk werd dat je zulk spul ook werkelijk kunt maken. Toen er eenmaal echt grafeen bestond, stoften natuurkundigen die oude theoretische papers pas af.

Hoe schoon of wetenschappelijk waardevol een artikel is, valt niet te meten. Wat je wel kunt nagaan, is hoe vaak een wetenschappelijke publicatie geciteerd wordt in andere publicaties. Van Raan: ‘Ik gaf ooit een lezing in Duitsland, en na afloop stond er een boze hoogleraar op. “Ik vind het verschrikkelijk wat u doet”, zei hij. “Aan de schoonheid van wetenschap kun je niet meten, net zo min als aan de liefde.” Ik antwoordde dat ik over de liefde wel iets kon zeggen: als daar de kwantiteit nul is, is de kwaliteit dat meestal ook. Voor één individuele publicatie kan het zo zijn dat de citatiescores geen goede indruk geven van de kwaliteit, maar bij het CWTS bestuderen we in de regel grote groepen onderzoekers over een langere periode. Bovendien: citatiescores zijn dan misschien niet heilig, maar het oordeel van andere wetenschappers is dat ook niet. De peers zijn lang niet altijd op de hoogte van wat hun jongere collega’s uitspoken.’

Zulk kwantitatief onderzoek naar Doornroosjes betekent dat je ze pas herkent op het moment dat ze wakker worden gekust. Een artikel wordt jarenlang niet of nauwelijks geciteerd, en dan ineens – de kus! – veel meer. Dat gebeurt zo’n honderd à duizend keer per jaar, blijkt uit onderzoek van het CWTS. Op de naar schatting 2,5 miljoen publicaties die er per jaar verschijnen stelt dat niet zoveel voor.

Knollentuin

Voor wie zelf een schone slaapster wil ontdekken, heeft Van Raan wel een paar tips: ‘Je moet kijken naar werk van een goede groep, waarmee nog maar weinig is gebeurd. Die hebben vaak een knollentuin van gekke dingen die ze naast hun hoofdonderzoek doen. Topuniversiteiten als het Britse Cambridge en het Massachusetts Institute of Technology produceren meer sleeping beauties dan je zou verwachten; blijkbaar geven die universiteiten hun onderzoekers de ruimte om out of the box te denken. Ook springen sommige tijdschriften eruit, zoals Physics Letters B: blijkbaar hebben die een wat liberaler publicatiebeleid.’

In twee recente publicaties in PLOS One en Scientometrics wijst Van Raan op nog een eigenschap van de schone slaapsters: meer dan de helft ervan is direct toepassingsgericht en een aanzienlijk deel daar weer van wordt geciteerd in een octrooi, veel vaker dan ‘normale’ wetenschappelijke artikelen. Dat patent staat overigens maar zelden op naam van de oorspronkelijke onderzoekers, soms is de aanvrager juist de prins die wakker kust.

‘Je hebt blijkbaar twee soorten prinsen die de magische kus kunnen geven’, vertelt Van Raan: ‘Technologische en wetenschappelijke. Wij wilden weten welke als eerste komt, maar ze komen allebei voor, blijkt nu. De twee gaan natuurlijk ook hand in hand: betere technologie levert betere kennis op.’

Van Raan: ‘De volgende stap is dat we de octrooien die een slapend artikel wisten te wekken, gaan napluizen, de prinsessen en de prinsen ondervragen, en ook kijken in hoeverre zo’n patent weer door andere octrooien wordt geciteerd. Waarin zit hem nou het koninklijke van een wakker kussende prins?’

Bart Braun