Achtergrond
De verzetsheld die regent werd
Gijs van Hall was een van de bepalende figuren in het verzet. Maar als burgemeester van Amsterdam kon hij niet omgaan met het groeiende protest van de opstandige jeugd. ‘De man van het verzet, liet nu het verzet neerknuppelen.’
donderdag 1 juni 2017
Gijs van Hall slaat de eerste paal voor een studentenhuis in Amsterdam, mei 1960. © Ben Hansen/Anefo/Nationaal Archief

Door Vincent Bongers De grootste bankroof in de Nederlandse geschiedenis vond plaats in de Tweede Wereldoorlog. Gijs van Hall en zijn broer Walraven slaagden erin om onder de neuzen van de Duitsers 51 miljoen gulden te stelen. Met dit geld, naar huidige koopkracht ruim 288 miljoen euro, financierden zij een groot deel van het verzet.

Gijs van Hall was bankier en bedacht een ingenieus plan. Onder de codenaam ‘tante Betje’ fabriceerde het verzet valse schatkistpromessen – staatsschuldbewijzen die de overheid verkoopt om aan geld te komen – en die werden bij De Nederlandsche Bank omgewisseld voor echte papieren. Tante Betje was een groot succes, tot Walraven in 1945 werd verraden en gefusilleerd.

Gijs overleefde de oorlog en was bescheiden over zijn rol in het verzet: ‘Ik was maar één rad in het geheel, waarvan Wallie de ziel was.’

‘Zijn twee jaar jongere broer was de grote verzetsheld’, zegt politicoloog en journalist Dirk Wolthekker, die dinsdag hoopt te promoveren op een biografie over Gijs van Hall (1904-1977). ‘Gijs werd niet als zodanig beschouwd, en dat vond hij ook helemaal niet erg. Hij rolde overal een beetje in. Het was een tikkeltje naïeve man die niet van alles de consequenties overdacht. Het was Walraven die zei: “Ik ga in het verzet.” Gijs maakte die keuze niet zo expliciet. Zijn broer vroeg om hulp, en hij ging daar op in.’

Van Hall rolde in 1957 eigenlijk ook in het burgemeesterschap van Amsterdam. ‘Hij was verbaasd dat hij werd gevraagd.’ Zijn vrouw Emma duwde hem daar met zachte hand heen. Hij was lid van de PvdA, en later ook senator voor die partij. ‘Voor een rode bankier was het toch lastiger om carrière te maken in de financiële wereld. Dus het burgemeestersambt kwam wel goed uit.’

Van Hall probeerde de stad te runnen als een bedrijf. ‘En dat ging eigenlijk best een tijd heel erg goed.’ Zo speelde hij een grote rol in de verzelfstandiging van de Universiteit van Amsterdam. ‘Die werd verlost van bekostiging door de gemeente.’ Ook wist hij de aanleg van de IJ-tunnel te realiseren. De bouw lag stil vanwege bestuurlijk geruzie. Om de politiek in Den Haag te overtuigen van de noodzaak van dit project greep Van Hall naar onconventionele middelen. De burgemeester stuurde in 1960 een grammofoonplaatje naar de leden van de Eerste- en Tweede Kamer met daarop de tekst ‘Luister naar de hartklop van uw hoofdstad.’ De Kamerleden bleken daar gevoelig voor en er kwam weer beweging in de bouw.

‘Het probleem was dat hij vaak tegen schenen van anderen trapte. Tijdens vergaderingen zat hij regelmatig te gapen. Hij zei in het openbaar dat veel raadsleden niet op hun taak waren berekend. In Den Haag maakte hij ruzie met Edzo Toxopeus, de grote roerganger van de VVD in die tijd. Toxopeus kwam uit Breda, en Van Hall noemde hem dan in de krant een provinciaal mannetje dat geen zicht had op de problemen van een grote stad.’

In de jaren zestig werden in Amsterdam nieuwe groepen jongeren gesignaleerd. ‘Dijkers’ met vetkuiven scheurden op hun Kreidler-brommers door de stad. Daarnaast waren er ‘pleiners’: artistieke en intellectuele types die zich verzetten tegen kleinburgerlijke eentonigheid. De groepen kregen het etiket ‘nozem’ opgeplakt. Er ontstonden ook bewegingen als Provo die zich verzetten tegen het gezag.

‘De burgemeester werd gezien als een regent, iemand uit een klasse van elitaire patriciërs die plaats moest maken.’ Tegelijkertijd waren er protesten tegen de Vietnamoorlog, en groeide de onrust over het huwelijk van Beatrix met de Duitser Claus. ‘De Amsterdamse politie sloeg er duchtig op los met de wapenstok.’

Van Hall kon er niet goed mee omgaan. Het in de zomer van 1966 preventief oppakken van demonstranten, viel niet in goede aarde bij het kabinet. Tijdens een overleg in Den Haag beet een van de bewindslieden hem toe: ‘Wat jij hebt gedaan Van Hall, is wat de Duitsers tijdens de bezetting deden: Schutzhaft.’

Wolthekker: ‘Het is natuurlijk heel tragisch dat een man die zo goed was in de oorlog een verrader werd genoemd. De man van het verzet, liet nu het verzet neerknuppelen. Dat was het beeld en het was tijdens de rellen rond het huwelijk van Beatrix live op de televisie te zien. “We zullen er echt alles aan moeten doen”, zei de burgemeester tijdens een ontluisterend live-interview met Mies Bouwman over het beteugelen van de relschoppers. “Er zullen psychologen bij moeten komen. We zullen het misschien hebben over wat er nu eigenlijk achter die jongens zit.”

Hij was duidelijk geëmotioneerd en wist niet meer wat hij moest doen. Maar hij leek niet door te hebben dat er van zijn kant toch ook echt iets mis ging. “Alleen omdat ik een “Van Hall” ben, zegt men dat ik een regentenmentaliteit heb”, reageerde hij. “Als ik Pieterse had geheten zouden ze daar eenvoudig niet over gedacht hebben.”’

Het kabinet ontsloeg Van Hall uiteindelijk. ‘Er was een onderzoek ingesteld naar het functioneren van het gemeentebestuur, maar hij werd al uit zijn functie gezet voordat hij zelf het rapport had ingezien.’

‘Leiden is een vervelend gat’

De Amsterdammer Gijs van Hall had niet veel zin om te gaan studeren, maar de familietraditie schreef dat nu eenmaal voor. Het werd Rechten, niet in Amsterdam maar in Leiden. In 1923 verhuisde hij naar Breestraat 23, waar hij twee kamers voor zichzelf had. ‘De studie en al dat verdere gezeur maakt mij zo moedeloos. Waarom ben ik toch eigenlijk ooit gaan studeren? Ik had veel beter meteen op kantoor kunnen gaan’, mopperde hij in een brief aan zijn vriendin Emma. 

Leiden trok hem al helemaal niet. Dat was maar ‘een vervelend gat’. Van Hall werd ook zonder al te veel animo lid van het Leidsch Studenten Corps: er was immers weinig keuze als je verder wilde komen in het leven. Hij verwachtte daar dan ook weinig te leren ‘behalve een reusachtige bek opzetten, maar dat kon ik vroeger eigenlijk ook al’.

Op de ontgroeningspraktijken was hij ook kritisch. ‘In plaats dat zo’n groentijd ook maar iets helpt, worden de novieten er alleen maar pedanter van. Ik geloof ook niet erg in de opvoedende kracht ervan.’

Hij ging roeien bij Njord en werd lid van het niet meer bestaande dispuut Operam Demus. Het enige ludieke aspect van dat dispuut: nieuwe leden moesten hun neus snuiten in het vaandel voordat zij werden toegelaten.

Dirk Wolthekker, Alleen omdat ik een Van Hall ben. Uitgeverij Balans, 350 pag, € 29,95 (verschijnt 6 juni)

Promotie is dinsdag 6 juni