Wetenschap
Niet weer de fout in
Het Nederlandse programma om te voorkomen dat veroordeelde misdadigers opnieuw de fout in gaan, werkt maar een heel klein gedeelte van de gedetineerden. Dat ligt vooral aan de uitvoering, vindt criminologe Anouk Bosma.
Bart Braun
donderdag 19 januari 2017
De Penitentiaire Inrichting Ter Apel, in Groningen. © Foto John Gundlach/Hollandse Hoogte

Jajaja, promovenda Anouk Bosma is die Anouk uit Heel Holland Bakt. Heel veel doet ze er niet meer mee, de laatste tijd: ‘Maar als mijn zoontje jarig is, heeft hij natuurlijk wel de mooiste taart.’ Verzoeken van mensen die iets verder van haar af staan dan hij, slaat ze meestal af. Ze heeft namelijk een promotie om af te ronden. Volgende week donderdag is het zover.

Bosma is van huis uit pedagoge, maar promoveert in de criminologie. Haar proefschrift gaat over recidivisten: mensen die veroordeeld zijn voor een misdrijf, en daarna weer de fout in gaan. Als samenleving wil je dat de recidivecijfers laag zijn. Misdaad is sowieso onwenselijk, en één van de doelen van de straf is dat die herhaling voorkomt.

Dat lijkt maar ten dele haalbaar: in Nederland wordt ongeveer de helft van alle veroordeelden binnen zes jaar na vrijlating nogmaals tot een gevangenisstraf veroordeeld. Criminaliteit en het bestraffen ervan kost geld. Dat maakt het ook financieel aantrekkelijk om in recidive-verlaging te investeren. Bosma: ‘Veel mensen denken dat resocialisatie een gunst is aan de gedetineerde, maar het is ook een gunst aan de samenleving.’

In Nederland bestond daarvoor een speciaal programma, met de naam Terugdringen Recidive. Via een vragenlijst bepaalde een begeleider waar de gedetineerde behoefte aan had. Iemand met drugsproblemen kon verslavingshulp krijgen, mensen met een kort lontje kregen agressietraining, enzovoort. Dat kwam bovenop het ‘kale’ programma, waarbij gevangen het laatste gedeelte van hun straf in een lichter beveiligde inrichting mogen uitzitten, of zelfs thuis, onder begeleiding.

In 2013, tien jaar na de onwikkeling en zes jaar na de landelijke invoering van het programma, schreven Bosma en haar collega’s een artikel erover in het Tijdschrift voor veiligheid. Daarin stelden ze vast dat het programma nooit was geëvalueerd. Zelfs cijfers over hoeveel mensen het eigenlijk gevolgd hadden, waren niet zomaar voor handen. ‘Een beetje schrikbarend’, noemt Bosma dat. Inmiddels heeft ze die evaluatie zelf maar gedaan.

Allereerst het goede nieuws. Dat programma ziet er op papier reuze criminologisch verantwoord uit. Bosma: ‘Het kijkt naar de behoeften van de gedetineerde, en dat is wat je moet doen. Het gaat ervanuit dat

edragsinterventies helpen om criminaliteit te voorkomen, en als ik naar de literatuur kijk, is dat plausibel. Ook voor die detentiefasering valt iets te zeggen: er zijn theorieën die stellen dat langer straffen een negatieve invloed heeft op de recidivekans.’

Grootste kritiekpunt: ‘Het doel van het programma was om de recidive in de maatschappij met tien procent te verlagen. Dat leek me onrealistisch hoog, omdat maar zo’n klein gedeelte van de veroordeelden mee mocht doen.’

Terugdringen Recidive was namelijk niet voor elke crimineel weggelegd. Dat is het slechte nieuws: het recidiveprogramma is als zo’n Sinterklaas-surprise waarbij in elk cadeautje een iets kleiner cadeautje zit: bij elke ronde valt er iets af, en je houdt maar een kleinigheidje over aan het einde. Om te beginnen kost het programma tijd, dus komen alleen veroordeelden die nog minstens vier maanden cel te gaan hebben in aanmerking.

Tbs’ers hebben een ander soort behandeling nodig, dus die vallen af. Je mag niet te ziek zijn om mee te doen, en je Nederlands moet goed genoeg zijn. Vluchtgevaarlijke gevangen mogen geen detentiefasering, en kunnen ook niet mee doen.

Uiteindelijk kwam slechts 22 procent van de grofweg 40.000 mensen per jaar die een gevangenisstraf krijgen in aanmerking voor het programma. Daarvan deed zestig procent daadwerkelijk mee. Wie wil, hoeft niet, maar slechts zeven procent van deze groep bedankte voor hulp. Veel vaker konden ze niet meedraaien, om organisatorische redenen: omdat een bepaalde interventie vereiste dat ze overgeplaatst werden, bijvoorbeeld. Bosma: ‘Je zou moeten zorgen dat iedereen die dat wil, mee kan doen. Daar hebben ze eigenlijk ook recht op: de wetgeving zegt dat een vrijheidsstraf dienstbaar moet zijn aan de terugkeer naar de maatschappij.’

Een gedeelte van die zestig procent werd niet naar het juiste programma verwezen. En dan maakte ook nog een gedeelte van de deelnemers het programma niet af – soms ook weer buiten hun eigen schuld om. ‘Uiteindelijk rondt slechts een tiende van alle gevangenen iets af, en slechts bij de helft daarvan heeft het enig effect’, aldus Bosma.

Voor haar onderzoek kwam de beperkte toegankelijkheid van het programma echter goed uit: het creëerde namelijk een natuurlijke controlegroep van mensen die net zo gemotiveerd waren om mee te doen, maar het niet deden. Die kon Bosma vergelijken met de mensen die wel meededen. Conclusie: het ‘kale’ programma, zonder interventies, werkt. Een beetje. ‘We moeten wel echt zeggen: ietsje. Afhankelijk van hoe je kijkt, gaat de geholpen groep acht tot elf procent minder vaak de fout in.’ De mensen die naast dat programma ook een interventie kregen, recidiveren even vaak.

‘Ik heb niet alle interventies kunnen onderzoeken’, benadrukt Bosma. ‘Omdat sommige gewoon niet vaak genoeg gegeven worden. In 2011 kregen van álle Nederlandse delinquenten welgeteld twaalf mensen een agressietraining; dat is te weinig om onderzoek naar te doen. Collega-onderzoekers van mij denken overigens dat eigenlijk elke gedetineerde behoefte heeft aan een van de trainingen.’

Onder staatssecretaris Teeven is Terugdringen Recidive vervangen door een strenger regime. De interventies zijn hetzelfde gebleven, maar een veroordeelde moet de resocialisatie nu verdienen met goed gedrag. Bosma is kritisch. ‘De mensen die zich goed gedragen, hebben vaak niet de grootste behoefte. Als je drugsproblemen hebt, ben jij waarschijnlijk niet degene die zich goed gedraagt, maar interventies hebben vaak het meeste effect bij de mensen die ze het hardste nodig hebben. In mijn onderzoek zag ik al dat hoe groter iemands drugsproblemen zijn, hoe kleiner de kans is om in een hulptraject te komen. Terwijl juist zij de hulp hard nodig hebben.’

Hoe moet recidivepreventie dan wel? ‘Niet zo heel anders dan wat we al deden. Het is vooral zaak om de praktische problemen op te lossen. De juiste mensen in het juiste programma, trainers die genoeg ervaring hebben om het programma ook goed te kunnen geven. Dat mensen een programma niet kunnen afmaken om organisatorische redenen, mag eigenlijk niet voorkomen. Als we die problemen oplossen, kunnen we een grotere recidive-reductie bereiken. Die zien we namelijk ook in andere landen die dit soort programma’s hebben.’

Anouk Bosma, Targeting Recidivism – An evaluation study into the functioning and effectiveness of a prison-based treatment program. Promotie is 26 januari