Wetenschap
We waren een mortuarium
Artsen Zonder Grenzen worstelde met de ebolacrisis, vertelde internationaal voorzitter Joanne Liu vorig week tijdens het college dat ze gaf als Cleveringahoogleraar. In haar oratie ging ze tekeer tegen het ‘hardvochtige en hypocriete’ Europese vluchtelingenbeleid.
Anoushka Kloosterman
donderdag 1 december 2016

‘Een verhaal van mislukkingen’, noemt Joanne Liu, internationaal president van Medicins sans Frontieres, de strijd tegen de ebola-epidemie in West-Afrika. In de volle collegezaal van het Leids Universitair Medisch Centrum vertelt ze hoe het virus zich relatief ongemerkt kon verspreiden, voordat het een epidemie werd die duizenden mensen het leven kostte. Hoe moeilijk het was om de wereld te mobiliseren. En hoe lastig het bleek, steeds opnieuw, om mensen zich te laten behandelen.

‘We gaven het verkeerde signaal. We vroegen mensen om bij ons te komen sterven, ver van hun familie, in een geïsoleerd gebouw met mannen in ruimtepakken. Dat wil niemand.’

Liu (1965), geboren in Canada als dochter van twee Chinese immigranten, studeerde geneeskunde in Montréal. Twintig jaar geleden ging ze voor het eerst op een missie met Artsen Zonder Grenzen, de organisatie waaraan ze sinds 2013 aan het hoofd staat. Maar de laatste jaren zijn moeilijk geweest, zegt ze. Het bombarderen van ziekenhuizen in Syrië en Afghanistan, de vluchtelingencrisis en de ebola-uitbraak in 2014. Dit jaar is de arts Cleveringa-hoogleraar.

Ze is uitgesproken en mengt zich in maatschappelijke discussies en is niet bang voor harde standpunten. Ze stond meerdere malen voor zalen van internationale delegaties om haar zaak te bepleiten. Tegenover de UN Security council beklaagde ze zich eerder dit jaar over de bombardementen op Syrische ziekenhuizen in Aleppo. Artsen Zonder Grenzen weigerde, onder haar leiding, alle subsidie van de Europese Unie (60 miljoen) uit protest tegen de Turkije-deal en de behandeling van vluchtelingen (zie kader).

Tijdens het hoogtepunt van de ebola-epidemie, september 2014, neemt ze het woord in een zaal bij een conferentie van de Verenigde Naties. De hulp, die eerder was toegezegd, was ‘too little’, en ‘too late.’ Op dat moment zijn tienduizenden mensen besmet en is een groot deel gestorven, óók een aantal AzG-medewerkers. Het is de periode dat de klinieken in de regio zo tekort schieten, dat ze alleen de allerziekste patiënten accepteren. ‘Mensen komen daar om te sterven.’ De staf is overweldigd en kan de toestroom van zieken niet aan. En het virus is ondertussen nauwelijks tegen te houden.

‘We hebben de strijd de afgelopen zes maanden verloren’, vertelde ze de aanwezige diplomaten. ‘We moeten hem de komende drie maanden winnen.’ Ze vroeg om militaire hulp en biohazard-experts, om de ziekte te kunnen uitroeien. ‘If the world doesn’t show up, we pull out.’

In de periode ervoor had Liu al zo’n vijfhonderd interviews gehouden om aandacht te vragen voor de crisis in Afrika. Die was vanaf juni al ‘onhoudbaar’, zegt ze. ‘Eerdere ebola-uitbraken hadden misschien enkele honderden slachtoffers. Maar dit werden er duizenden, dus er was echt hulp nodig.’ Die bleek langzaam op gang te komen: ook de mediastrategie haalde in het begin weinig uit. Pas in augustus 2014 erkende de World Health Organisation dat er sprake was van een noodsituatie. ‘Maar erkenning is nog geen hulp’, zegt Liu.

Die hulp kwam maar langzaam op gang. ‘Militaire afdelingen en gezondheidszorg gingen samenwerken. Er kwamen meer bedden, maar het was nog niet genoeg. We waren meer een soort mortuarium.’ De samenwerking noemt ze ‘goed en slecht’. ‘Militairen hebben een strakke organisatie, en volgen vooral bevelen op. Dus toen het virus iets afnam, kwamen ze bijvoorbeeld in een dorp waar die week geen zieken meer waren. Dan wilden we dat ze naar een ander dorp gingen, waar nog wel ebola heerste. Maar dat ging dan niet, dat waren niet hun orders.’

De organisatie maakte zelf ook fouten, zeker in het begin van de epidemie. Het virus verspreidde zich ruim drie maanden onopgemerkt door Guinee, Sierra Leone en Liberia. Het werd niet herkend, omdat de ziekte niet zo bekend was in de regio – het kwam wel in andere delen van Afrika voor, maar het bleef altijd beperkt tot een klein gebied. Daarnaast heerst er angst, een wantrouwen in de overheid en is er slecht functionerende gezondheidszorg. Ook begrafenisrituelen vormden een probleem. De lijken van overleden slachtoffers zijn namelijk nog steeds besmettelijk. Bij de begrafenissen is het traditie voor de familie de overleden persoon aan te raken, waardoor het virus zich verder kon verspreiden.

‘Het kostte ons maanden om mensen ervan te overtuigen hen te laten behandelen’, zegt Liu. ‘Het moet van twee kanten komen. Een epidemie begint en eindigt in de lokale gemeenschap.’

Toen het in maart 2014 duidelijk werd dat er een epidemie gaande was, waren de overheden van getroffen landen desondanks aarzelend met het slaan van alarm. De wereld laten weten dat je getroffen bent door een dodelijk virus, heeft namelijk ook een averechts effect. Liu: ‘Als een land getroffen wordt, worden ze afgesloten van de wereld. Dan gaan er minder vluchten naartoe, er wordt minder handel gedreven.’

De explosieve verspreiding van de ziekte stopte uiteindelijk, en beperkte zich tot kleinere gebiedjes op het platteland. De huidige epidemie is nog steeds niet helemaal uitgeroeid, en Liu spreekt van een ‘long race to the finish.’

Ruim 28 duizend mensen raakten besmet, waarvan ruim elfduizend het niet overleefden. De 17 duizend overlevenden dragen het virus nog steeds. Liu: ‘Ze blijven lang ziek. Ze kampen met oogproblemen en pijn. De ebola zit ook nog in hun sperma.’

.

‘Vluchtelingen worden als dieren vastgehouden’

.

Europa is ‘diep gezonken’, zei Liu tijdens haar oratie op 25 november, die ze gaf als Cleveringa-hoogleraar. Op de Cleveringa-leerstoel zit elk jaar een wetenschapper die zich bezighoudt met ofwel de Tweede Wereldoorlog, of met vraagstukken op het gebied van recht, vrijheid en verantwoordelijkheid.

In haar oratie behandelde Liu de vluchtelingencrisis en het bombarderen van ziekenhuizen in oorlogsgebieden, zoals Syrië en Afghanistan.

Artsen Zonder Grenzen is een humanitaire organisatie, benadrukt ze. Ze handelen vanuit neutraliteit, ‘maar we spreken ons ook uit wanneer we een onacceptabele situatie zien. Ons beginpunt is altijd menselijkheid. We behandelen iedereen, het maakt niet uit waar ze vandaan komen of voor wie ze vechten.’

De vluchtelingencrisis is een van die onacceptabele situaties. Liu heeft harde kritiek op het beleid van de EU. Artsen Zonder Grenzen weigert sinds vorig jaar alle subsidie van de Europese Unie, wat neerkomt op ruim 60 miljoen euro. Dit als reactie op het vluchtelingenbeleid van de EU, die volgens de organisatie meer bezig is met het weghouden van vluchtelingen dan hen op te vangen.

‘De Turkije-deal, bijvoorbeeld, is hardvochtige en hypocriete deal. Het ontkent het vluchtelingenverdrag voor iedereen, behalve 72.000 vluchtelingen. Wat ooit een recht was, gegarandeerd door een samenwerking van staten, is gereduceerd tot een gunst, alleen voor de happy few.’

Vluchtelingenopvang moet een recht zijn, vindt ze. ‘Nu wordt het aan armere landen overgelaten om het hoofd te bieden aan de vluchtelingencrisis. Die kunnen er niets meer bij hebben; hoe kunnen zij ermee omgaan zonder in te leveren op rechten en hulp? Of zonder hun grenzen nog verder te sluiten?’

Vluchtelingen worden ‘als dieren vastgehouden omdat ze durfden naar meer te streven’, aldus Liu. ‘In een cultuur waarin geluk en zelfverbetering de hoogste idealen zijn, hoe volslagen hypocriet is het om degenen met diezelfde doelen te veroordelen om een gebrek aan geld of juiste papieren. Europa is zo diep gezonken. De ene na de andere regering gooit dodelijke obstakels in hun weg.

‘Vier van de vijf permanente leden van de VN Veiligheidsraad zijn betrokken bij de bombardementen in Syrië die de bevolking aan flarden scheurt. EU lidstaten zijn allemaal betrokken, met stilzwijgende, of openlijke steun. Mijn vraag aan deze politieke leiders: wat denk je dat de overlevenden van die bombardementen gaan doen? Zitten en op hun beurt wachten? Die gaan weg! De hulp kan niet bij hen komen terwijl hun leven in stukken wordt geblazen.’