Columns & opinie
Column: Leiden, het spijt mij
woensdag 7 september 2016

De afgelopen jaren heb ik regelmatig en met veel plezier geschreven over hoe frustrerend, ellendig en ronduit kut de universiteit kan zijn. Promoveren in Leiden was bij vlagen een lijdensweg. Maar nu ik sinds kort Leiden heb verruild voor een postdoc-plek in Yale, moet ik daar toch van terugkomen.

Eind 2014 beklaagde ik mij bijvoorbeeld over mijn Leidse bureaustoel. Samenvattend: ik had een oude bureaustoel, ik kreeg een nieuwe bureaustoel, het was een verschrikkelijke bureaustoel, en dat, samen met een nieuwe luidruchtige vloer, vond ik toentertijd een kantoorirritatieclusterfuck.

Eenmaal in Yale aangekomen trof ik een veel verschrikkelijkere bureaustoel aan. Eentje die de Vietnamoorlog nog had meegemaakt, en daar nu zo verbitterd over was dat hij wraakzuchtig mijn onderrug aan gort hielp. Iedereen was het erover eens: die stoel was niet Arbo-verantwoord. Er moest een nieuwe komen.

Even een essentieel feitje over mijn nieuwe thuisbasis: Yale heeft ruim 25 miljard dollar in kas, en Leiden niet. Dat feitje maakt het zo zot dat ik blijkbaar minimaal een jaar moet wachten tot de vastgoedafdeling van Yale een bureaustoel aanschaft.

Jawel. Een jaar. De secretaresse had medelijden met mijn onderrug en heeft wat rondgescharreld. Op moment van schrijven heb ik zes verschrikkelijke Vietnamoorlogbureaustoelen in mijn kamer staan.

Yale is er ondertussen wel in geslaagd om een heel klein kamertje in de kelder opnieuw in te richten, door er een drietal beige cubicles in te bouwen. Het effect van cubicles in een grote ruimte is vrij onplezierig, maar in een veel te klein kamertje ziet het er ronduit bizar uit. Deze drie cubicles hebben echter wel vier gloednieuwe en fantastische kantoorstoelen, waarvan ik er absoluut nooit en onder geen beding een van mag meenemen naar mijn kamer, ondanks het feit dat er meestal maar één en sowieso nooit meer dan drie mensen in die kamer zitten.

Mijn collega, die sinds kort hoofd-cubicle-bewoner is:

‘I like the extra walls. It’s empty. I can put up anything I want. It’s like I’m God. I can put up pictures of naked women. In theory.’ 

Ik houd het maar op stockholmsyndroom.

Nu zou je kunnen denken dat er een soort klassenverschil heerst. Postdocs zijn uiteindelijk toch niet meer dan veredelde wetenschapsslaafjes van oude blanke professoren, en de Yale-campus is bezaaid met gebouwen die vernoemd zijn naar oude blanke slavenhouders. Overigens, de zwarte studenten die daar vorig jaar over klaagden, kregen in de loop van de zomer een prachtige en uitermate beleefd geformuleerde middelvinger van het universiteitsbestuur: ’After a careful review of student and alumni responses, scholarly views, and public commentary – which were exceptionally thoughtful, measured, and helpful on all aspects of the question – it became evident that renaming could have the opposite effect of the one intended.’ Maar dat terzijde.

Dat klassenverschil dus. Ik meen het niet alleen te proeven in de verschrikkelijke bureaustoelen, maar ook in het complete gebrek aan eetgelegenheden op science hill (waar alle onderzoekers bij elkaar geveegd zitten, ver weg van de grof geld betalende studenten), en de standaard zevendaagse 80-urige postdocwerkweek.

Maar niets is minder waar.

Zo moest de directeur van ons instituut acht maanden wachten totdat zijn kantoor was ingericht. De Nobelprijswinnaar die hemelsbreed tien meter verderop in mijn gang zit, was het wachten zo zat dat hij naar Ikea toog en zijn kantoor zelf inrichtte. En dus heb ik nu ook maar zelf een pilatesbal gekocht.

Dus Universiteit Leiden, laat ik het jaar beginnen met mijn welgemeende excuses. Die bureaustoel van jullie was zo slecht nog niet.

Benjamin Sprecher promoveerde onlangs bij het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden en is nu postdoc in Yale